(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Van de mysticus en SF-schrijver Philip K. Dick, die in zijn
parabels de geëxtrapoleerde gruwelen van deze wereld beschreef en
dus het etiket "schizofreen" kreeg, is de uitspraak:
Het basisgereedschap voor de manipulatie van de werkelijkheid is de manipulatie van woorden. Als je de betekenis van woorden kunt beheersen, kun je de mensen beheersen, die de woorden moeten gebruiken.
En zo gebruiken wij dus schaamteloos enerzijds de woorden
werknemer, ondergeschikte, medewerker, werkkracht, functionaris en
anderzijds de eufemismen directeur, bestuurder, manager, chef,
meerdere, hoofd en deskundige, terwijl het allemaal in wezen gewoon
slaven en meesters zijn en werken dus slavernij. De Dikke van Dale
definiëert het woord slaaf als volgt:
1) Mens die aan een ander in eigendom toebehoort. Synoniem: lijfeigene.
2) Iemand die geheel afhankelijk of het willoze werktuig van een ander is.
3) (Oneigenlijk) machine die (in korte tijd) ingewikkelde, vervelende of moeilijke dingen verricht.
4) Iemand wiens burgerlijke vrijheden sterk beknot zijn of die aan een vreemde heerser onderworpen is.
5) Iemand die zware arbeid moet verrichten, m.n. in een ondergeschikte positie (ook gezegd van bepaalde werkdieren (bv. in
mierenkolonies)).
6) (Studententaal) Student die onbetaald praktisch werk op een laboratorium verricht.
7) Iemand die zich van zekere neigingen, gewoonten of verplichtingen niet kan losmaken, een slaaf van zijn driften,
gewoonten, hartstochten, van zijn plicht, van zijn beroep zijn.
8) (In het masochisme) Iemand die zich volledig onderwerpt en daardoor erotisch opgewonden wordt.
En zo praten mensen over mijn werknemers, mijn
medewerkers, maar ook mijn vrouw/man, mijn
kinderen, dus geheel afhankelijke of willoze werktuigen van een
ander. Gehoorzaamheid is dus gewoon onderdanigheid en met name de
kinderen voldoen aan alle criteria van de slavernij.
Bij de vertaling is het woord arbeid zoveel
mogelijk vermeden, omdat veel slaven denken dat het dan niet over hen
gaat, maar over al die anderen die in hun ogen minderwaardige
slavenarbeid verrichten. Maar ook alle meesters zijn slaaf
van zekere neigingen, gewoonten of verplichtingen waarvan zij zich
niet kunnen losmaken. Slaaf van hun ambitie, van hun partner, van
hun libido, van hun moeten, van hun werkdrift, van hun gewoonten,
tradities en zogenaamde normen en waarden, van hun peergroep, van hun
valse behoeften en van hun bezit.
Tot slot de veelzeggende woorden uit 1984 van George Orwell,
maar dan wel zoals hij het eigenlijk had moeten zeggen:
Oorlog noemen wij vrede
Slavernij noemen wij vrijheid
Onwetendheid geeft macht
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In februari 1890, een jaar voordat hij dit stuk publiceerde, had Oscar Wilde een zeer lovende en vlijmscherpe recensie geschreven over de toen net verschenen Engelse vertaling van de Chuang Tzu, van de hand van Herbert Giles. Deze verhandeling is doordrenkt van het gedachtegoed van deze grote taoïst, maar dat niet alleen. Wilde ziet ontegenzeglijk heel terecht grote parallellen tussen de boodschap van Chuang Tzu en die van het evangelie, niet zoals dat door de kerken verkondigd wordt, maar in haar radicale, revolutionaire, strekking. Maar als hij het over de rampzalige invloed van medelijden heeft, klinkt ook Nietzsche's Zarathoestra daarin door, waarin medelijden de laatste zonde van de mens genoemd wordt. Zowel Chuang Tzu als Wilde pleiten voor de autonome mens, die zich niet bemoeit met anderen en zich door anderen niet laat beïnvloeden, voor een radicaal individualisme, voor het "egoïsme" van Max Stirner, voor de unieke mens. Over de echte persoonlijkheid van de mens, van de mens die zichzelf is, schrijft hij een zeer verhelderende passage. Als je daarin persoonlijkheid door mens verandert, dan schetst hij de volmaakte mens van Chuang Tzu en de evangeliën en dat luidt dan als volgt:
Hij zal iets prachtigs zijn als wij hem zien. Hij zal natuurlijk en eenvoudig opgroeien, als een bloem of zoals een boom groeit. Hij zal met niets onenigheid hebben. Hij zal nooit betogen of discussiëren. Hij zal niets bewijzen. Hij zal alles weten. Toch zal hij zich niet druk maken om kennis. Hij zal wijsheid hebben. Zijn waarde zal niet afgemeten worden aan stoffelijke dingen. Hij zal niets bezitten. En toch zal hij alles hebben, en wat hem ook ontnomen wordt, hij zal nog steeds hebben, want zo rijk zal hij zijn. Hij zal zich niet voortdurend bemoeien met anderen, of die anderen vragen zo te zijn als hij. Hij zal hen liefhebben omdat ze anders zijn. En al zal hij zich niet met de anderen bemoeien, toch zal hij iedereen helpen, zoals iets moois ons helpt door te zijn wat het is. De mens zal prachtig zijn. Hij zal even prachtig zijn als een kind.
Maar Wilde is niet consequent, hij heeft zichzelf, als kunstenaar, niet weggerelativeerd en schrijft dus hier, als een corpus alienum, een uitgebreide apologie ten behoeve van de kunsten. Geen enkel tevreden, gelukkig mens, geen enkel klein kind heeft de behoefte of drang om iets kunstmatigs te creëren. Kunst is per definitie onecht, gemaakt, gekunsteld en geeft hoogstens de kloof weer tussen de kunstenaar als kunstenaar en de kunstenaar als mens, een beeld van zijn vervreemding.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Ted Kaczynski, de Unabomber, werd in 1996 gearresteerd en in 1998 tot levenslang veroordeeld. En in zijn gevangenschap schrijft hij en correspondeert met honderden mensen buiten de gevangenis. Zijn bomaanslagen, waarbij verschillende slachtoffers vielen zijn op geen enkele manier goed te praten, hoewel John F. Kennedy ooit zei: "Those who make peaceful revolution impossible make violent ones inevitable." Dit artikel is een van zijn laatste publicaties. Hij keert zich daarin, grondig beargumenteerd, tegen de idealisering van de primitieve mens, de mythe van het anarchoprimitivisme, waarvan John Zerzan een van de protagonisten is, maar ook tegen alle utopistische stromingen, die een terug naar de natuur bepleiten, terug naar de een geïdealiseerde Gouden Tijd, naar Luilekkerland, het Land van Melk en Honing, waar niemand meer hoeft te werken, alle ellende voorbij is, nooit meer iemand ziek wordt, meesters noch knechten zijn, kortom het aardse paradijs.
Zijn artikel is zeer verhelderend, niet alleen in zijn
terechtwijzing van de anarchoprimitivisten, maar ook omdat hij daarin
zijn eigen vooroordelen ventileert. Het lijkt zinnig om eerst een
aantal door hem gebruikte termen en begrippen nader te definiëren.
Anarchie: afkomstig van het Griekse αν = geen en
αρχή = a) oorsprong. b) principe. c) gezag, macht. Doorgaans gebruikt
in de betekenis c) en meer in het bijzonder gezag in de vorm van
Staatsgezag. In ruimere zin betekent het alle vormen van gezag of macht
van de ene mens over de andere, dus ook ouders over kinderen, mannen
over vrouwen en omgekeerd, meesters over knechten, directeuren over
werknemers, leiders over volgelingen, docenten over leerlingen,
deskundigen over leken, clerus over gelovigen, kortom overal waar de
een bepaalt hoe de ander moet leven, maar het geldt ook voor de macht
die de mens over de natuur denkt uit te moeten oefenen. Anarchie in de
ware zin des woords wil aan al die machtsverhoudingen een einde maken,
de mens (dus ook het kind) zijn ware autonomie teruggeven. Alle andere
vormen van zogenaamde anarchie zijn daar slechts een zwakke
afspiegeling van. Een anarchist die geweld gebruikt is zoiets als een
vleesetende vegetariër of een christelijke machthebber.
Cultuur: alles wat niet natuur is, altijd gebaseerd op macht van de ene mens over de andere. Alles wat door de mens geproduceerd wordt, alle artefacten, zijn cultuurproducten. Een primitieve cultuur is dus ook een cultuur, een afwijking van het oorspronkelijke. En alle ziekten zijn beschavingsziekten, symptomen van de discrepantie tussen wat de mens is en zoals hij zich geleerd heeft te gedragen en te denken, tussen de onbeschaafde, de mens waar niet aan is geschaafd, de oorspronkelijke mens en de beschaafde mens. Tussen wat de mens is en wat hij denkt dat hij is, dus symptomen van zijn gespletenheid.
Primitief/primitivisme: ook primitief kent verschillende betekenissen, namelijk oorspronkelijk en een vroeg stadium van ontwikkeling. Zo gezien is de jager-verzamelaar niet de oorspronkelijke mens, maar de mens die zijn oorspronkelijkheid verlaten heeft, leeft met verleden en toekomst, in hierarchische systemen leeft en zijn autonomie heeft opgegeven.
Waar Kaczynski en de anarchoprimitivisten dezelfde fout maken
is dat ze beiden uitgaan van het na te streven ideaal van de
jager-verzamelaar. Jagen houdt in dat vleeseten natuurlijk zou zijn en
verzamelen dat mensen niet meer in het nu leven maar in de tijd,
plannen maken, in de toekomst kijken, zich bekommeren om de dag van
morgen en beide bezigheden zijn aangeleerd gedrag, dat de
oorspronkelijke mens niet kent. Hoewel de bijbel een krankzinnig boek
is, vol tegenstrijdigheden en geweld, staan er toch hier en daar
zinnige dingen in, zoals Voltaire zei: j'ai passé ma vie à marcher sur
des calloux, pour chercher parmi eux des pierres précieuses (ik
heb mijn leven lang over kiezelstenen gelopen, om daartussen kostbare
stenen te zoeken). In Genesis staat (1:29): "en God zei Ik geef u al
het zaaddragende gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan
zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen." En zo zwierf
de oorspronkelijke mens over deze aarde, in gelukzaligheid genietend
van wat de aarde hem in al haar overvloed bood, naakt, taalloos,
schaamteloos, zorgeloos, van niemand afhankelijk, zonder ziekten en
pijn, met andere woorden, onbeschaafd en cultuurloos en liet geen
sporen achter. Dat dieren opgegeten konden worden, was hem volmaakt
vreemd. Dat je voedsel moest verzamelen eveneens. Hij leefde zoals dat
tegenwoordig zo modieus heet in het nu, in de natuur en er
niet tegenover.
Maar toen "at hij van de boom van kennis van goed en kwaad" (overigens fascinerend hoeveel mensen dat 'van goed en kwaad' vergeten!) zoals dat in de fabel heet en ging zelf bepalen wat goed en kwaad, gezond en ongezond, was en werd jager-verzamelaar, verdreef zichzelf uit zijn oorspronkelijke toestand en creëerde eigenmachtig een cultuur, kwam van kwaad tot erger en werd veeteler en landbouwer, en toen was het hek van de dam, want toen kwamen de deskundigen die wisten hoe anderen moesten leven. De mens schaafde en snoeide steeds meer aan zichzelf en anderen en werd beschaafd, ging zich schamen en moest die schaamte bedekken. Vond de taal uit om bevelen te geven. Verwierf bezit en zei: "Dat is van mij." Zoals Jean-Jacques Rousseau in zijn Vertoog over de Ongelijkheid zei: "De eerste die een stuk grond omheinde en durfde te zeggen 'dat is van mij', en mensen aantrof die onnozel genoeg waren om hem te geloven, was de ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij. Wat een misdaden, oorlogen, moorden, wat een ellende en verschrikkingen was de mensheid niet gespaard gebleven als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had gedempt en tot zijn medemensen had geroepen: 'Hoed je om naar die bedrieger te luisteren; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten iedereen toebehoren en dat de aarde van niemand is'!"
En was niet gelukkig meer, bang en onzeker, en werd steeds
afhankelijker van anderen. En een van die cultuurartefacten was het
libido en copuleren en orgasme een manier om even te ontsnappen aan
zijn zelf gecreëerde en in stand gehouden ellende. En er kwamen
kinderen die hen gelukkig moesten maken, als verzekering voor hun oude
dag, waar ze van konden maken wat hen zelf niet gelukt was, die hogerop
moesten komen in de hiërarchische systemen die ze zelf in het
leven hadden geroepen, wat goedgepraat werd met neologismen als
moederinstinct, en tegenwoordig door evolutiebiologen en -psychologen,
die kennelijk zelf door hun libido worden geplaagd, geduid wordt als
het instinct om "genetisch materiaal" door te geven en de soort in
stand te houden en het volk gelooft dat ook nog, alsof zevenmiljard
mensen hun genetisch materiaal door moeten geven en de soort in stand
moeten houden! Gelukkige mensen copuleren niet en hebben ook geen
kinderen nodig om hen gelukkig te maken. En zo zitten we nu met zijn
allen met de ellende.
Een ander punt waarin Kaczynski zich vergist is zijn aanval
op het vroege christendom, als hij schrijft "Het
jagende-en-verzamelende Utopia van de anarchoprimitivisten komt overeen
met de Hof van Eden, waarin Adam en Eva een behaaglijk en zondeloos
leven leidden."
In de Hof van Eden werd echt niet gejaagd, noch
verzameld. Misschien komt dat voort uit zijn aversie tegen christenen,
maar de zogenaamde christenen hebben, behalve hun mooie woorden,
helemaal niets met het Evangelie te maken, want "gesteld dat een
Marsbewoner onze wereld kon bezoeken, dan zou hij zich in stomme
verbazing afvragen hoe het mogelijk is dat men b.v. de Rooms-Katholieke
kerk in verband weet te brengen met het Nieuwe Testament" (W.F.
Hermans, in Mandarijnen op Zwavelzuur, p. 133).
Voor wie dit allemaal onzinnig in de oren klinkt, utopisch en
onbereikbaar, die is zijn kindertijd vergeten, heeft zijn verleden
geidealiseerd, het kind in zich vermoord en gelooft bizarre
hersenspinsels, die door anderen bedacht zijn. In de kleine kinderen om
ons heen zien wij de oorspronkelijke mens, de taalloze, cultuurloze,
schaamteloze en onbevangen mens. En wie zegt dat de mens zulke
prachtige dingen gewrocht heeft, moet ook niet zeuren als hij
bijvoorbeeld kanker krijgt, want dat is gewoon de andere kant van die
zelf gecreëerde medaille. Is er dan een weg terug? Natuurlijk wel!
Zoals Heraclitus zei: ὁδὸς ἂνω κάτω μία καὶ ὡυτή, de
weg op en neer is één en dezelfde. En de primitieven? Die
zijn slechts een baken op onze weg terug naar huis. Is dan alles tevergeefs geweest? Ja,
helaas wel, want tot nu toe heeft de mens er nooit iets van geleerd.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Paul Lafargue (Santiago de Cuba, 15 januari 1842 -
Draveil, 26 november 1911) was een Franse socialistische journalist,
literatuurcriticus, essayist, publicist en politicus. Hij is vooral
bekend om zijn in 1848 verschenen Le droit à la paresse,
réfutation du droit au travail de 1848 (Het recht op luiheid, een
'weerlegging' van het in de revolutie van 1848 opgeëiste recht op
werk), waarin hij de burgerlijke arbeidsmoraal hekelde, naast de
toenmalige filosofische en ideologische opvattingen over arbeid en de
gevolgen van overproductie. Hij was getrouwd met Laura Marx, een van de
dochters van Karl Marx. Aanvankelijk stond Lafargue echter onder
invloed van de anarchistische Franse denker Pierre-Joseph Proudhon, die
hij vóór Marx al had leren kennen toen hij geneeskunde studeerde in
Parijs. Na de val van de Parijse Commune in 1871 verbleef het gezin tot
aan de amnestie van 1882 als politieke vluchtelingen in Spanje en
Engeland. Alle drie de kinderen van het paar overleden in deze periode.
In 1911 pleegde het echtpaar na een bezoek aan een opera gezamenlijk
zelfmoord. 15.000 Mensen begeleidden de rouwstoet naar de begraafplaats
Père Lachaise, waar Lenin namens de Russische sociaaldemocraten
een grafrede hield.
Onderstaande tekst verscheen in 1872, tijdens zijn ballingschap in Spanje, voor het eerst in een Spaanse vertaling, onder de titel Pio IX en el paradiso, in het tijdschrift La Emancipación,. De Franse versie werd onder de titel Pie IX au paradis in 1882 gepubliceerd in de Egalité. Aanleiding voor dit satirische stuk was de afkondiging van het onfeilbare leergezag tijdens het eerste Vaticaanse concilie in 1870 en de bezetting van de Kerkstaat door de Italiaanse troepen in datzelfde jaar, waarna Pius IX verklaarde dat hij een gevangene was. Hij stierf in 1878, nadat hij alle daders en deelnemers aan de bezetting geëxcommuniceerd had en vergeefs Duitsland opgeroepen had om een "kruistocht over de Alpen" te ondernemen.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Men neemt aan dat de Tao Te Ching dateert uit de 6e eeuw vóór Christus en dat de schrijver onbekend is. Lao Tzu betekent namelijk "de Oude Wijze" en het ligt dus voor de hand dat het een verzameling is van eeuwenlang mondeling doorgegeven wijsheden, die ergens in de geschiedenis opgeschreven zijn en daar zit meteen het verraderlijke van het geschreven woord. Het was namelijk alleen de elite, de geschoolden, de geleerden, de clerus en de machthebbers (en die door Lao Tzu als dwazen bestempeld werden), die het schrift machtig waren. Zij hebben zich meester gemaakt van de Tao Te Ching en hebben de inhoud en strekking bewust, maar wellicht ook onbewust, aangepast aan hun doelstellingen. Zij hebben daardoor een parel van eenvoud vermaakt tot een ingewikkeld en vaak onbegrijpelijk verhaal om hun eigen belangen, status en positie te rechtvaardigen. Het bizarre is dat het nog steeds de geleerden zijn, waarover Lao Tzu zegt dat ze niet wijs zijn, die hun interpretaties van de Tao Te Ching geven, gekleurd door hun eigen dwaasheden en daar dus van alles uit halen, wat er niet in zit.
Traduttore traditore, is het Italiaanse gezegde, waarmee bedoeld wordt,
dat je een tekst alleen juist kunt vertalen als je de bedoeling van de
schrijver begrijpt en wel verraad moet plegen aan die bedoeling als je
die niet begrijpt. Dat wil dus zeggen, dat iedereen, die een tekst
vertaalt, dat vanuit zijn optiek doet en dus aan de vertaling zal
meegeven wat hij denkt dat de schrijver bedoeld heeft. En omdat ieders
optiek gekleurd wordt door zijn eigen belangen, vooroordelen en
overtuigingen zijn er dus net zoveel vertalingen en interpretaties
mogelijk als er mensen zijn en geen een ervan zal kunnen weergeven wat
Lao Tzu nou echt bedoeld heeft. Geen geleerde zal erin durven lezen dat
hij zelf een dwaas is, geen leider, dat hij een omhoog geklommen
onwetende is en geen filosoof dat hij slechts onzin vertelt.
Wat bedoelde Lao Tzu met de Tao Te Ching?
In wezen is Lao Tzu een klokkenluider. Iemand die zich eerst
zelf heeft afgevraagd waar hij nu eigenlijk mee bezig was, zich
afgewend heeft van de wereld en vervolgens als buitenstaander ziet dat
zijn medemensen slechts met gebakken lucht bezig zijn, zich verstrikt
hebben in hun eigen hersenspinsels, achter leiders aanlopen, die het
ook niet weten, vastzitten aan onzinnige tradities en gewoonten, praten
over niets, geregeerd worden door angst, niet weten wie ze zijn, zich
druk maken over van alles en nog wat, elkaar afmaken, gehecht zijn aan
hun bezittingen, opgesloten zitten in hun huizen, dorpen, steden en
staten en in werk en sleur en hoe ze zich daarbij hebben neergelegd.
Hij roept hen op zich te bevrijden van die kluisters, op te houden met
de onzin waar ze mee bezig zijn, niet meer op praatjes van anderen te
vertrouwen, niet meer achter leiders aan te lopen, en gewoon te
genieten van het leven. Mens durf te leven!
Wat is het zwakke punt in de Tao Te Ching
Toch is de Tao Te Ching een ongelukkige mengeling van
wijsheidsuitspraken en ontoereikende beschrijvingen van het ervaren van
de werkelijkheid en de manier waarop al het geschapene tot uiting komt,
met andere woorden over het scheppingsproces. En dat laatste is nou
precies wat niet in woorden uit te drukken valt en elke poging daartoe
verzandt in mystiekerig abracadabra. Wittgenstein schrijft daarover in
zijn Tractatus Logico-philosophicus: "Waarover je niet kunt spreken,
daarover moet je zwijgen"
Wat is het verschil tussen deze versie en alle andere versies?
Lao Tzu begrijpen wil zeggen; leven als Lao Tzu. Leven als
Lao Tzu wil zeggen: ontsnapt zijn uit deze wereld, geen mening of
overtuiging meer hebben, geen belangen meer hebben, nergens aan
gebonden zijn, niets meer geloven, beseffen dat je niets kunt weten,
geen standpunt meer hebben, niets meer te verliezen hebben en dus ook
niets meer te verdedigen. De consequentie daarvan is, dat je
bezittingen als volstrekt overbodig ervaart en niets en niemand meer
nodig hebt. Dat je het leven niet meer naar je hand probeert te zetten,
maar je op het leven mee laten drijven. Alleen dat maakt belangeloze
liefde tot je medemensen mogelijk.
Van daaruit is deze versie van de Tao Te Ching tot stand gekomen. Alle
tegenstrijdigheden, alle compromissen en alle inconsequenties die in de
loop van vijfentwintighonderd jaar dit eenvoudige, anarchistische en
revolutionaire wijsheidsgeschrift hebben bezoedeld, hebben wij er weer
zorgvuldig uit verwijderd, zoals je een diamant van het stof van eeuwen
ontdoet, zodat het weer in zijn oorspronkelijke stralende eenvoud kan schitteren.
Wat schiet je er nou mee op om alles overboord te gooien en
wijs te worden?
Tot nu toe is je geluk afhankelijk van het gedrag van
anderen, van schouderklopjes en waardering, van prestaties, van
bezittingen, van kinderen, van seks, van alkohol en drugs, van het
weer, van wensen en verwachtingen, en dat levert slechts momenten van
geluk en tevredenheid. Het bezit van de zaak is het eind van het
vermaak, en dat doet je verlangen naar meer en weer en nog een keer en
het einde is zoek. Steeds zul je meer moeten doen.
De Tao Te Ching beschrijft de weg terug, terug naar de eenvoud, terug
naar tevredenheid, terug naar jezelf, terug naar wat je ooit als klein
kind geweest bent. Steeds hoef je minder te doen, tot je uiteindelijk
niets meer hoeft, niets meer wil, niets meer te verliezen hebt. Dan ben
je nooit meer bang, kent geen pijn en verdriet meer, kun je nooit meer
ziek worden, nooit gespannen, nooit onrustig, geen verwachtingen dus
ook geen teleurstellingen meer. Dan ben je wijs en onkwetsbaar.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Kwik, guajac, (wat bij ons pokhout heet, naar de Spanse
pokken, nog een andere naam voor syfilis), salversan, allemaal
lapmiddelen en uiteindelijk penicilline, dat syfilis vrijwel de
doodklap heeft gegegeven, totdat resistentie ook daar zijn tol zal
eisen. Maar het is allemaal symptoombestrijding. Fracastoro noemt het
verband met promiscuiteit niet, maar het moge duidelijk zijn en dat
weet eigenlijk iedereen dat zonder dat geen syfilis. De
medische wetenschap heeft de oorzaak gevonden, de spirochaet,
de veroorzaker, maar heeft geen moreel oordeel over de drager,
behandelt de ziekte, doet niets met de zieke en
daar blijft het dan bij. Fracostoro laat nog doorschemeren dat de
ziekte een gevolg is van een overtreding tegen de natuur, tegen de
ordening van de goden, maar ziet het geheel in lijn van het
joods-christelijke gedachtengoed als een straf. Iedereen weet dat als
je met een hamer op je duim slaat de pijn geen straf is, maar een
waarschuwing, dat je je hoofd erbij moet houden, of even rust moet
nemen bijvoorbeeld. Syfilis is dus evenmin een straf, net als alle
andere ziekten en pijn, maar alleen een waarschuwing om de mens te
behoeden voor erger, hem op zijn schreden te laten keren, zoiets nooit
meer te doen, maar onze geneeskunde kent alleen maar oorzaken, geen
betekenis, heeft er geen flauw benul van dat symptomen ergens naar
verwijzen, beschouwt de zieke als een toevallige drager van symptomen,
waar hij zelf niets mee te maken heeft en heeft de zieke geleerd dat
ook te doen.
Aanleg, toeval, erfelijk, verminderde weerstand, weersomstandigheden, fijnstof, asbest, roken, ongezond eten, te weinig lichaamsbeweging, teveel zout, allemaal oorzaken, de wanen van een geneeskunde die gevangen zit in het causaliteitsdenken. Als alles met alles samenhangt, als wij allemaal rimpelingen zijn van het Higgsveld, is het onzinnig om over oorzaken te spreken. Als elke ook maar geringste beweging in het alomvattende netwerk, zich over het hele netwerk uitspreidt, als de vleugelslag van een vlinder in Nieuw Zeeland een tornado in het Caribisch Gebied kan teweegbrengen, kan alleen een kokerblik oorzaken vinden. Alle symptomen, of ze nou, om die zonderlinge tweedeling maar te gebruiken, lichamelijk of psychisch zijn, zijn wegwijzers die maar één boodschap hebben, terug, terug, terug!
Maar dat is allemaal achterhaald zeggen mensen dan, de
geneeskunde heeft enorme vorderingen gemaakt, we kunnen mensen in leven
houden, die vroeger allang doodgegaan zouden zijn, maar overleven is
iets heel anders dan leven. En durven te beweren dat de teleologische
betekenis van symptomen achterhaald is, thuishoren bij magisch of
primtief denken, terwijl deze wereld doordrenkt is en drijft op
millenia-oude godsdienstige leerstellingen, het atomistische denken van
Democritus, Plato's ideeënleer, Aristoteles' methodologie, en duizenden
bedenksels van andere "grote mannen" die allemaal bijgedragen hebben
aan de wanen van vandaag, lijkt op zijn minst zeer inconsequent.
In zogenaamde primitieve culturen zien ze dat nog steeds
anders, maar ook daar heeft het Peril Blanc huisgehouden en gaat daar
onverdroten mee door.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Paul-Henri Thiry, Baron d'Holbach (1723-1789) was een
Frans-Duitse schrijver. Hij werd geboren als Paul Heinrich Dietrich in
Edesheim in de Duitse deelstaat Rijnland-Palts. Hij werd opgevoed in
Parijs door zijn oom Franz Adam Holbach, die met speculeren op de
Parijse beurs miljonair geworden was. Met zijn financiële steun
studeerde Paul-Henri van 1744 tot 1748 rechten aan de Leidse
universiteit. In 1753 stierven zowel zijn vader als zijn oom en lieten
de toen 30-jarige d'Holbach achter met een enorme erfenis, waardoor hij
de rest van zijn leven in grote weelde kon leven. Hij kon daardoor ook
in zijn huis in Parijs een literaire salon organiseren, die ongeveer
dertig jaar lang, tweemaal per week gehouden werd. Die salon werd
uitsluitend bezocht door mannelijke bezoekers, waaronder Diderot,
Grimm, Condillac, Condorcet, d'Alembert, Raynal, Helvétius en enige
tijd ook Jean-Jacques Rousseau. Ook prominente Engelse bezoekers kwamen
daar, waaronder Adam Smith, David Hume, Horace Walpole en Edward
Gibbon. Er heerste een zeer intellectualistische en elitaire sfeer. Het
gezelschap, ook wel de kliek van d'Holbach genoemd, ontpopte zich
later als de grootste vijand van Jean-Jacques Rousseau, die niets naliet om
hem zwart te maken.
In dat milieu ontstonden de schrijfsels van d'Holbach,
waaronder Le Christianisme Dévoilé, die hij
allemaal anoniem publiceerde en tijdens zijn leven aan allerlei andere anderen werden
toegeschreven. Op 31 december 1768 schrijft Voltaire aan d'Alembert:
"Ik weet wie Le Christianisme Dévoilé
geschreven heeft, maar ik heb dat nooit rondverteld." Hij had bij de inhoud nogal wat
bedenkingen, want in december 1766 schrijft hij aan mevrouw de
Saint-Julien: "Ik heb de gewoonte in de kantlijn van mijn boeken te
schrijven wat ik ervan vind. Als u de moeite neemt naar Ferney te
komen, zult u zien dat de kantlijnen van Le Christianisme Dévoilé
vol staan met kanttekeningen waaruit blijkt dat de schrijver zich in de
belangrijkste feiten vergist heeft."
Le Christianisme Dévoilé is een vileine en
vernietigende analyse van het geïnstitutionaliseerde christendom,
uit de koker van een Machiavellistische, intellectualistische en elitaire
flapdrol, die het kind met het badwater weggooit, als de
oorspronkelijke boodschap van het Evangelie gezien wordt als het kind
en het geïnstitutionaliseerde christendom als het badwater. De
Bergrede, de heldere compilatie van die boodschap, was en zal
altijd een bedreiging vormen voor de elite. Terecht schrijft d'Holbach
dus dat zelfs het geïnstitutionaliseerde christendom gevaarlijk is
voor de maatschappij, maar het ware christendom, is dat vele malen erger,
want zoals in het Thomasevangelie staat, moet geen steen meer op de
ander blijven. Het is het gevecht tussen ratio en gevoel, waarbij de
Encyclopedisten de geloofsartikelen van het geïnstitutionaliseerde en
dus ontaarde christendom, naadloos vervingen door de geloofsartikelen
van de wetenschap. Maar het maakt ook duidelijk waarom de kliek van
d'Holbach het zo gemunt had op Jean-Jacques Rousseau, die durfde
te schrijven: "Almachtige God, verlos ons van de wetenschappen en de
verderfelijke kunsten van onze vaderen en geef ons de onwetendheid,
onschuld en armoede terug."
Toch was Le Christianisme Dévoilé in zijn tijd een zeer gewaagd geschrift. Gie van den Berghe schrijft daarover: "Augustus 1765, Abbeville, twee adellijke jongelui lopen een processie voorbij zonder de hoed af te nemen. Verklikkers beweren dat ze goddeloze liederen zongen en in de buurt werd een kruis beschadigd. Eén van de beschuldigden ontkomt naar het buitenland, maar Jean-François Le Fèvre, chevalier de La Barre, wordt opgepakt. Bij een huiszoeking treft men een beduimeld exemplaar aan van Voltaire's pas verschenen Dictionnaire philosophique. De negentienjarige La Barre wordt op 4 juni 1766 tot de tortuur veroordeeld - tong uitgetrokken, hoofd afgehakt, lichaam verbrand. Dat is het fanatieke klimaat waarin het eerste werk van baron d'Holbach verscheen, Le Christianisme Dévoilé (1761), een felle aanklacht tegen religieus fanatisme en intolerantie. Het boek, dat nu gedateerd aandoet, sloeg in als een 'bom op het huis van de Heer' (Denis Diderot). Wie werd betrapt met een van de brandstapel gered exemplaar, riskeerde negen jaar dwangarbeid."
Inleiding bij deze vertaling:
Je kunt de geschriften van Zerzan het beste lezen als
reportages uit de hel, als vlijmscherpe en radicale analyses van de
heilloze wereld waarin wij leven en sterven. Waarin wij voor onszelf en
voor onze kinderen het leven tot niet meer dan een overleven in een
labyrint hebben gemaakt. Maar hij is niet radicaal genoeg. Hij is een
Don Quichotte als hij tegen de technologie vecht. De technologie is
slechts een voortbrengsel van de mens die het spoor bijster is en de
weg terug niet meer kan vinden. Het is een logisch uitvloeisel van het
bewustzijn van de huidige beschaafde mens en door het afschaffen van de
technologie verander je het bewustzijn niet. Van de mens die zijn valse
behoeften cultiveert en zich steeds verder vastdraait in zijn eigen
gesponnen web. De technologie afschaffen is te vergelijken met het
afstand doen van je bezittingen in de hoop dat je daardoor onthecht raakt.
De tijd zal aanbreken waarin mensen met mededogen zullen kijken naar de
beschaafden, die nadenken, die bezittingen hebben, die zich kleden, die
hun uiterlijk verfraaien, die iets presteren, die werken en die niet
leven. En zij zullen zeggen: "Laat de doden hun doden begraven".
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Dit boek van Tolstoj is nooit in het Nederlands vertaald, want het is een ongemakkelijk boek, vooral voor zogenaamde christenen, die pretenderen dat hun Jezus hun grote voorbeeld is, maar wat hij vertelde met een grote korrel zout nemen en zich vervolgens afvragen waarom ze niet gelukkig zijn. Gij zult niet doden, heb uw vijanden lief, keer uw andere wang toe, bekommer u niet om de dag van morgen, wees volmaakt, verzamel geen schatten op aarde, verkoop alle wat gij bezit, wie zijn leven verliest zal het behouden, wat zijt gij bezorgd over kleding, ze lezen het allemaal, ze weten het allemaal, en gaan vervolgens gewoon over tot de orde van de dag.
Tolstoj geloofde in een historische Jezus, die geboden zou hebben gegeven, maar in wezen is die Jezus een sprookjesfiguur, aan wie de evangelieschrijvers hun verhaal hebben opgehangen. Het meest duidelijk is al je hem gewoon als een personificatie van het geweten, de Rede of de Logos beschouwt en als je dat in deze tekst ook doet, wordt het een sluitend verhaal. Je geweten of de Rede legt geen geboden of verboden op, maar stelt onaangename vragen: zou je dat wel doen, weet je het wel zeker, bedenk wat de consequenties zijn, is dat niet egoïstisch, ben je nu wel eerlijk, omdat anderen dat doen hoef jij het toch nog niet te doen, hoe zou je het vinden als iemand dat bij jou deed, waarom vind je dat belangrijk, wat wil je daarmee bereiken, is dat nou wel leuk, waarom wil je dat eigenlijk, hoe kom je daarbij, heb je dat echt zelf bedacht, waarom doe je dat, en nog heel veel andere. En dat geweten stelt die vragen niet om lastig te zijn, maar om mensen te waarschuwen en te behoeden. Het is dus geen leer van Christus, zoals Tolstoj dat beschrijft, maar gewoon de stem van je geweten of je gezonde verstand en komt uiteindelijk neer op de Gulden Regel: Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook de ander niet.
Onderstaande vertaling omvat slechts het eerste hoofdstuk van
het boek, waarin Tolstoj het vooral over het niet doden en geen kwaad
met kwaad vergelden heeft.
Het is daarnaast fascinerend om elders te lezen hoe de
Kerkvader Augustinus en de Kerkleraar Thomas van Aquino zich in de
meest ingewikkelde en genante bochten hebben gewrongen om de
rechtvaardige oorlog te verdedigen en het gevolg daarvan is dat de kerk
nog steeds de wapens zegent en aalmoezeniers en legerpredikanten recht
proberen te praten wat krom is.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In Also sprach Zarathustra zegt Nietzsche dat aan
de maatschappij aangepast mensen kamelen zijn die met de kudde
meelopen. Er zijn mensen die altijd kuddedieren geweest en nog steeds
zijn, maar zich uit de kudde losmaken, of daar uitgestoten worden, het
juk afwerpen en dan leeuwen worden, die verontwaardigd over alles wat
ze in de kudde zien gebeuren briesend tekeer gaan tegen de kudde en de
kuddegeest en allerlei voorstellen doen om de kudde van richting te
laten veranderen en revolutie prediken. Dat zijn de kuddehervormers, de
kuddeverbeteraars, die blauwdrukken leveren voor een betere kudde, op
weg naar de ideale kudde.
Maar Nietzsche schrijft ook dat de laatste stap is dat we weer kind worden en dat noemt hij dan de Uebermensch, wat in wezen gewoon de oorspronkelijke mens is, de mens ontdaan van alles wat hij aangeleerd heeft, de mens die alle rollen van zich afgelegd heeft, de mens die eindelijk ontdekt heeft wat hij echt is. Dan is dus het einde weer als het begin geworden. Dan is hij in deze wereld weer het onbevangen kind wat hij ooit was, een alien, of de Engel uit dit verhaal. Die Engel is te vergelijken met iemand die door "toevallige omstandigheden" terechtkomt in Plato's Grot waar de hele mensheid in zit, (jij ook, waarde lezer), of het Narrenschip dat doelloos en richtingloos ronddobbert met talloze ruziënde stuurlieden aan het roer en volstrekt verbijsterd is bij het aanschouwen van de krankzinnige manier waarop mensen met elkaar, met hun Grot of Narrenschip omgaan.
Het is hetzelfde procedé dat bijvoorbeeld Antoine de Saint Exupérie in zijn Le Petit Prince gevolgde heeft, Jonathan Swift in Gulliver's Travels, Lewis Carroll in Alice in Wonderland, Erich Scheurmann in Die Papalagi, Frederik van Eeden in De Kleine Johannes, Samuel Butler in Erewhon, Godfried Bomans in Erik of het Klein Insectenboek. En heel veel mensen vinden dat allemaal prachtig, omdat het altijd over de anderen gaat, maar die heel misschien vreselijk verontwaardigd zouden zijn als iemand net als Nathan tegen David, zou zeggen "Gij zijt die man." Maar waarschijnlijk zou hij er niets van begrijpen.
De Engel aanschouwt deze krankzinnige wereld, dit
absurdistan, dat gebaseerd is op macht en leugens, deze wereld waarvan
Shakespeare zei "All the world's a stage, and all the men and women
merely players," en komt tot de conclusie: "Het is waar, dit is geen
wereld voor een Engel! Het is een Wereld van Oorlog, een Wereld van
Pijn, een Wereld van Dood. Het is een Wereld waarin iemand in woede
uitbarst.....Ik die geen pijn en boosheid kende, sta hier met
bloedvlekken op mijn handen. Ik ben gevallen. In deze wereld komen,
betekent vallen. Hier moet je hongeren en dorsten en gekweld worden
door duizend-en-een verlangens. Hier moet je vechten om een voet aan de
grond te krijgen, boos worden en slaan...."
In deze wereld passen geen Engelen, maar ook geen kinderen
die dus goedschiks of kwaadschiks aangepast moeten worden. Maar een
Engel, een echt mens, een eerlijk mens, "heeft geen plaats om het hoofd
neer te leggen."
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In "Gödel, Escher, Bach" schrijft Hofstadter: 'Pas als een mens zichzelf ontworpen heeft en zijn eigen verlangens kiest (alsmede de keuze om zijn eigen verlangens te kiezen enzovoort), mag men beweren dat hij zelf een wil heeft en keuzes kan maken.' Mensen verkeren inderdaad in de merkwaardige en tragische illusie dat ze over een vrije wil beschikken. Dat is even bizar als de bewegende deeltjes, die een Brownse beweging vertonen, een eigen wil toe te schrijven. Je kunt de mensheid beschouwen als een gigantische ballenbak, waarin de individuele mens, alleen die richting op kan die hem door de omliggende ballen wordt toegestaan. In die ballenbak wordt iedereen geboren, op een tijdstip en plek die hij zelf niet heeft uitgekozen, tussen omliggende ballen, waar hij niet om heeft gevraagd. Al die ballen duwen en trekken aan elkaar, houden elkaar op hun plaats, vinden dat iedereen zich aan moet passen aan de andere ballen, dat hij die merkwaardige bewegingen van andere ballen moet respecteren, en het aantal sanctiemaatregelen om elke bal op de hem toegewezen plaats te houden is legio. Dat noemen mensen dan vrijheid en daarin zouden ze dan een vrije wil hebben en "eigen" keuzen kunnen maken! Dan beseffen ze dus duidelijk niet dat zij eerst hun hoofd vol hebben gestopt met allerlei theorieën over goed en kwaad, lekker en vies, mooi en lelijk, gepast en ongepast, gevaarlijk en ongevaarlijk, wat die keuzen voor hen maakt. Dat wil ik zelf, zeggen ze dan, terwijl ze geen flauw idee hebben wie ze zelf zijn. Gedreven door angst, libido, vewachtingen, en wat dies meer zij, geloven ze echt dat ze een vrije wil hebben.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1968 werd door Olaf Stoop en Martin Beumer in Amsterdam de Real Free Press opgericht. Naast de vele comic strips produceerden zij in 1975 een Nederlandse vertaling van De Papalagi, rijkelijk geïllustreerd door Joost Swarte en vertaald door Martin. In 1980 is Real Free Press, die aanvankelijk voornamelijk op hasj en marihuana dreef, onder invloed van cocaïne ter ziele gegaan. Dit is een helaas, in verband met de vele MB's, van illustraties ontdane kopie.
Het verhaal is gebaseerd op eigen ervaringen van de
schrijver, Erich Scheurmann, op Samoa, destijds nog een Duitse kolonie.
Hij voert een gefingeerd Zuidzee opperhoofd ten tonele, om hem zijn
uiterst maatschappijkritische visie uit te laten dragen. Het geeft een
ontluisterende kijk op de waanzinnige westerse maatschappij, gezien
door de ogen van wat zij een primitieve en onontwikkelde inboorling
noemde. Eigenlijk is het het sprookje van "de Nieuwe Kleren van de
Keizer" waarin het onbevangen kind de illusie en de waanzin ontmaskert.
Sindsdien is de wereld alleen maar ingewikkelder, ondoorzichtiger en
krankzinniger geworden en houdt het verhaal van Erich Scheurmann de
westerse mens en allen die hij in zijn verwoestende kielzog heeft
meegesleept, alleen een nog pijnlijkere spiegel voor.
Maar het verhaal heeft ook zwakheden.
Scheurmann schetst een
geïdealiseerd beeld van de Tiaveanen. Zij leefden weliswaar dicht
bij de natuur en dus dicht bij zichzelf, maar ook zij leefden niet in de
natuur en waren dus ook niet wat ze zouden moeten zijn. Zij hadden ook
hun regels, tradities, gewoonten, rituelen, kleding, versieringen,
bezittingen en dus ook een opperhoofd. Ook zij waren, zoals elke
cultuur, afgeweken van het rechte eenvoudige pad en zijn uiteindelijk
ook gezwicht voor de doodlopende weg van de blanken. Maar ongetwijfeld
moet het Evangelie voor hen begrijpelijker zijn geweest dan voor
degenen die het brachten. Zij pretendeerden het Licht te brengen en
brachten slechts duisternis.
Een officiële uitgave, van de uitgeverij Heureka, is nog
steeds in de boekhandel verkrijgbaar
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1851 Herman Melville schreef zijn Moby Dick, dat
hij opdroeg aan zijn grote vriend Nathaniel Hawthorne. Het was geen
financieel succes. De eerste druk van 3000 exemplaren raakte tijdens
Melville's leven niet eens uitverkocht. Het jaar daarop publiceerde hij
zijn roman Pierre or, The Ambiguities. Hoewel hij zijn
uitgever verzocht had het onder pseudoniem te publiceren, verscheen het
toch onder zijn eigen naam. Het werd de grond in geboord op grond van
moraal en stijl. De New York Day Book schreef: "Herman Melville Crazy."
Vervolgens verscheen in het november- en decembernummer van Putnam's
Monthly Magazine of American Literature, Science and Art jaargang
1, 1853 dit korte verhaal Bartleby, the Scrivener: A story of Wall
Street. Ook dat was geen succes, hoewel het meer verspreiding
kreeg toen het in 1856 opgenomen werd in de verhalenbundel The
Piazza Tales en de afgelopen dertig jaar is het een van de meest
besproken Amerikaanse korte verhalen geweest.
Meestal wordt aan het verhaal een metafysische of theologische interpretatie gegeven. Een grote invloed daarbij heeft de radicale Italiaanse filosoof Giorgio Agamben gehad, die in 1993 zijn essay Bartleby, la formula della creazione publiceerde, in zijn bekende hermetische jargon in de trant van 'Dit is de filosofische constellatie waarin Bartleby de afschrijver thuishoort: als schrijver die stopt met schrijven is hij de extreme gestalte van het niets waaruit de gehele schepping ontstaat, en tegelijkertijd is hij degene die dit niets in zijn reine en absolute potentie onverbiddelijk opeist. De schrijver is een schrijftafel geworden en voortaan niets anders dan zijn eigen blanco vel.' Hij ziet Bartleby als 'iemand die teruggekeerd is tot een tabula rasa en de potentia absoluta vertegenwoordigt, de kerygmatische gestalte, belichaming van het volmaakte zijn zonder predicaat.' Kun je het nog volgen? Gilles Deleuze schrijft: 'Bartleby is geen metafoor van de schrijver noch een symbool van wat dan ook. Het is een extreem komische tekst en het komische is altijd letterlijk.' Hij heeft het over 'een negativisme dat verder gaat dan alle negatie' en 'Bartleby is de man zonder referenties, zonder bezittingen, zonder eigenschappen, zonder bijzonderheden: hij is te glad om een bijzonderheid aan vast te maken. Zonder verleden noch toekomst.' Slavoj Žižek, de filosoof van Occupy haalt Bartleby aan in verband met Occupy Wall Street. Hij noemt dat de 'Bartleby lesson.' 'De boodschap van Occupy is: ik speel het bestaande spel liever niet mee.' Volgens alle drie is Bartleby in ieder geval iemand die het spel niet meer meespeelt, zich afgekeerd heeft van de spektakelmaatschappij, de Mann ohne Eigenschaften, iemand die uit zijn rol is gestapt, zijn identiteit heeft afgelegd en dus eigenlijk de naakte, ware mens vertegenwoordigt. En zo gaat de discussie over wat de parabel nu eigenlijk betekent nog steeds eindeloos verder.
Maar misschien is er nog een uitleg mogelijk, een soort
synthese of kleinst gemene deler van de interpretatie van deze drie als
filosoof vermomde mensen, die door de gekleurde bril van hun identiteit
de identiteitloze Bartleby bekijken. Bartleby heeft het bizarre
grotemensenspel doorzien en weigert het verder mee te spelen en blijft
te midden van al die drukdoende mensen om hem heen, de onverstoorbare
toeschouwer, een levende aanklacht tegen de toneelspelers die alleen
maar druk doende zijn elkaar bezig te houden en zichzelf heel
belangrijk vinden en zich heel ongemakkelijk voelen onder de blikken
van iemand waarvan ze voelen dat hij hen door heeft. Je zou kunnen
zeggen dat hij het gepersonifieerde geweten is, dat mensen met zichzelf
en dus hun rol confronteert en dat is het laatste wat ze willen. Hij is
dus gek, het meest doeltreffend etiket om iemand die hen hun
onwaarachtigheid laat zien onschadelijk te maken en wordt als landloper
opgesloten.
Er is een duidelijke parallel met het schilderij van
Jheronimus Bosch, De Landloper, of ook De Marskramer
of De Verloren Zoon genoemd. Dat zouden dus benamingen kunnen
zijn die niet de lading dekken. Het personage van Bosch neemt net als
Bartleby beschadigd afstand van de krankzinnige wereld, past daar niet
meer in of wil daar niet meer in passen. Het verschil met Bartleby is
hij denkt dat hij kan vluchten en Bartleby beseft dat vluchten niet
kan. Bosch' landloper vertrekt, Bartleby beseft dat de enige
mogelijkheid die hij heeft zijn liever niet is. Beiden
kunnen dus opgevat worden als het gepersonifieerde geweten, dat
onschadelijk gemaakt en het zwijgen opgelegd moet worden, het kleine
kind uit De Nieuwe Kleren van de Keizer, waarvan mensen
tegenwoordig zouden zeggen dat het zo leuk uit de hoek kan komen en
horende doof en ziende blind overgaan tot de orde van de dag.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Krankzinnig, geestelijk gestoord, waanzinnig, abnormaal, geestesziek, gek, maf, enz. zijn allemaal etiketten die in in de loop der tijd altijd door de "normalen" opgeplakt zijn op mensen die, in hun ogen, afwijkend gedrag vertoonden. In zijn boek Conserve (1947) schrijft Willem Frederik Hermans: "Krankzinnigheid is iets wat alleen door zijn zeldzaamheid wordt bepaald. Als van honderd mensen er vijf en negentig krankzinnig zijn, dan zijn niet zij krankzinnig, maar de vijf, die het niet zijn. Als er op de heele wereld maar een mensch leefde dan zou niemand kunnen uitmaken of die krankzinnig was of niet!!" In de vertaling zijn alle eufemismen van "gek" door elkaar gebruikt.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
De Revolutionaire Catechismus naast het Thomasevangelie,
Etienne de la Boetié en Mark Twain vereist op z'n minst
enige toelichting. Onvrede met de bestaande machtstructuren en het onrecht in
de wereld doet mensen naar een andere wereld verlangen en zo ontstaat
de revolutionair, die altijd als een idealist begint, maar zich
uiteindelijk ontpopt tot commissaris of yogi, afhankelijk van het feit
of hij tot de conclusie komt dat het doel de middelen heiligt
Arthur Koestler publiceerde in 1945 een bundel artikelen
waarvan het eerste en het laatste als titel had: 'De yogi en de
commissaris'. ....... De beide stukken hebben niet de bekendheid gekregen,
die zij om hun volmaakte vorm en oorspronkelijke inhoud verdienen. Ik
begin met een citaat waarin hij de Indische teruggetrokken levende yogi
en de actieve commissaris als twee typen tegenover elkaar plaatst. 'De
commissaris gelooft in Verandering van Buitenaf. Hij gelooft dat alle
kwalen die de mensheid teisteren, inclusief constipatie en het
Oidipous-complex, kunnen en zullen worden genezen door Revolutie,
d.w.z. door een radicale reorganisatie van het systeem van goederen
produktie en -distributie; dat dit doel het gebruik van alle middelen
heiligt, inclusief geweld, list, verraad en vergif; dat logisch
redeneren een onfeilbaar kompas is en de wereld een soort groot
uurwerk, waarin een heel groot aantal elektronen eenmaal in beweging
gezet voor altijd in hun voorspelbare banen zullen draaien; en dat
iedereen die in iets anders gelooft een escapist is . . .. ...De yogi
heeft er geen bezwaar tegen om de wereld een uurwerk te noemen, maar
hij is van mening dat ze met dezelfde graad van waarheid een muziekdoos
of een visvijver zou kunnen worden genoemd.
Hij gelooft dat het Doel
waar de wereld naar toegaat onvoorspelbaar is en dat alleen de middelen
van belang zijn. Hij verwerpt geweld onder alle omstandigheden. Hij
gelooft dat logisch redeneren zijn kompaswaarde geleidelijk aan
verliest naarmate de geest meer nadert tot de magnetische pool van de
Waarheid of het Absolute, die alleen van belang is. Hij gelooft dat
niets kan worden verbeterd door uitwendige organisatie en alles door de
individuele poging van binnen uit; en dat al wie in iets anders gelooft
een escapist is. Hij gelooft dat de schuld die de woekeraars als een
slavernij op de Indiase boeren hebben gelegd niet ongedaan moet worden
gemaakt door een financiële wetgeving maar door geestelijke
middelen. Hij gelooft dat ieder individu eenzaam is, maar aan het Al-ene is
gebonden door een onzichtbare navelstreng; dat zijn scheppende
krachten, zijn goedheid, waarachtigheid en nuttigheid alleen kunnen
worden gevoed door het levenssap dat hem door deze navelstreng
toestroomt en dat zijn enige taak in dit aardse leven is iedere
handeling, gevoel of gedachte te vermijden die zou kunnen leiden tot
breken van die streng. Deze vermijding moet worden gehandhaafd door een
moeilijke en ingewikkelde techniek, het enige soort techniek dat hij aanvaardt.'
........ In het artikel waaruit ik zojuist citeerde gaat het
hem er juist om aan te tonen dat beiden, zowel de yogi als de
commissaris, in hun eenzijdigheid vastlopen. De commissaris is zelf een
verwrongen man. Hij heeft alle contact met zijn diepere onbewuste lagen
en de navelstreng die hem verbond met het Absolute doorgesneden. Als
het in zijn eigen leven tot een crisis komt, heeft hij geen houvast. En
zijn pogingen om de wereld te veranderen, vanaf Spartacus die in 73
voor Chr. de slaven van het Romeinse rijk tot opstand bracht, tot aan
de revolutie der Sovjets, zijn tot nu toe mislukt, als men tenminste
van de revolutie een ontplooide menselijkheid verwacht. Hoe komt dat?
De commissaris zelf zal zeggen: omdat het establishment te machtig is.
Koestler antwoordt: omdat een revolutie van buiten af de mensen niet
innerlijk verandert en omdat bovendien de revolutionair te weinig
scrupuleus is in de keuze van zijn middelen en dus tegenkrachten oproept.
Maar ook de yogi heeft geen succes gehad, zo gaat
Koestler verder. Zijn pogingen om de wereld van binnen uit te
veranderen, door nl. zich zelf en anderen tot heiligheid te brengen,
zijn evenmin geslaagd. De contemplatieve heilige is in zijn benadering
van de sociale problematiek vaak een naïeve dilettant. Om sociale
structuren te veranderen is deskundigheid, inzicht en berekening nodig.
De conclusie is: noch de heilige, noch de revolutionair
kan ons redden, maar alleen een synthese van beiden.
Maar wat is nu precies de tegenstelling waarvan Koestler
uitgaat? Hij plaatst tegenover verandering-van-binnen-uit de
verandering-van-buiten-af. Wie in dit laatste gelooft, zegt dus:
verander de structuren, desnoods met geweld. Want de structuren maken
de mensen. Wie dus de structuur verandert, maakt ook nieuwe
mensen........Maar wat bedoelt dan degene die verandering van
binnen uit voorstaat? De yogi onthoudt zich van rechtstreekse sociale
actie, of hij werkt op de mentaliteit van de mensen en roept op tot bekering,
zoals Gandhi, vertrouwend dat bekeerde mensen een nieuwe wereld zullen
vormen. De commissaris begint bij de structuren en hoopt te eindigen
bij de individuele mensen, de yogi begint bij de individuele mensen en
hoopt te eindigen bij de structuren.
De werkwijze van de yogi is de oudste en de meest
traditionele, ook in het Westen. Het jonge christendom mikte op nieuwe
individuele mensen, niet rechtstreeks op structuurverandering. De
heilige beminde God en de mensen en hij was wel vaak sociaal actief,
maar hij had weinig inzicht in structuren - hoe zou hij dat kunnen
hebben, hij was immers geen wetenschapper - hij dacht nog minder aan
het omverwerpen van instituties, maar hij geloofde in de wedergeboorte
en de revolutie die door de Geest Gods wordt teweeggebracht in de
harten. De contemplatieve monnik vertrouwt dat zijn heilig leven zal
uitstralen en zo de wereld zal bevruchten. Beziet men het van de
ooghoek der controleerbare sociale efficiency, dan stelt het teleur. En
die ervaring is dan ook de oorzaak van de crisis, waarin het
contemplatieve leven verkeert.
Maar werkt de commissaris alleen van buiten af? Iedere
revolutionaire beweging streeft ernaar niet alleen de structuren, maar
ook de mentaliteit te veranderen. In zoverre is Koestlers
karakteristiek onvolledig. De nieuwe onbaatzuchtige mens is een steeds
terugkerend thema van revolutionaire toespraken. Mao roept niet minder
tot bekering op dan Jezus en Paulus deden. Nergens wordt meer
gemoraliseerd dan in de communistische landen. Heeft de moderne
revolutionair dan al de synthese van de commissaris en de yogi, waarvan
KoestIer sprak? Hij wil wel anderen bekeren, maar de gedachte dat hij
zelf géén bekering nodig heeft, ligt voor de hand. Immers, hij ziet wat
anderen verkeerd doen, waar de structuren falen en hij wil aan het
werk. Hij wil wel nadenken over de vraag of zijn middelen effectief
zijn, maar niet in hoever hij zelf onbaatzuchtig is. En dat is voor
iedereen een pijnlijke vraag. Het actiecomité vergadert geregeld, maar
het zal zelden gebeuren dat de activist zich terugtrekt voor gebed of
contemplatie. Waarom lukt dat zo slecht? Hij heeft er geen tijd voor,
het schept een kritische distantie tegenover de activiteit die hem tot
twijfelen zou kunnen brengen èn hij vreest de eenzaamheid met
zichzelf. En bovendien kan hij zijn activiteitsdrift rationaliseren door te
zeggen dat de kerken in tweeduizend jaar propaganda voor het bidden
geen noemenswaardige successen hebben geboekt op maatschappelijk
terrein. De nieuwe mens is uitgebleven. ......Koestler zal wel gelijk
hebben: als de wereld werkelijk veranderd kan worden, moet dat komen
van een synthese: de yogi en de commissaris in één
persoon, de activiteit en de contemplatie samen: het wetenschappelijk
inzicht in structuurproblemen, cultuurbeïnvloeding, de doelbewuste
revolutionaire actie èn de ontwapenende persoonskwaliteiten die uitstralen
en waaraan de mensen zich spontaan gewonnen geven. (Uit: Oosterse
Renaissance, Han Fortmann, Ambo 1970)
Daarom gelden in ieder geval de eerste 4 artikelen van de
Catechismus van Netchajew voor alle revolutionairen, voor Lao Tzu, de
Boeddha, Tswang Tze, de schrijvers van de Evangeliën, voor Ghandi,
Krishnamurti, Mao, Che Guevara, Volkert van der G., de Unabomber, de
Baader Meinhof-groep, de Weatherman Underground, het Lichtend Pad, de
Farc, de Anti-globalisten, en alle andere ketters, revolutionairen en
ketterse en revolutionaire bewegingen uit verleden en heden. Op het
moment dat haat hun drijfveer wordt, heiligt in hun ogen het doel de
middelen en komen ze in een heilloze spiraal terecht. En daar geeft de
rest van de Catechismus een uitermate verhelderend beeld van. Er is
niets nieuws onder de zon!
Het is het dilemma tussen verbeter de wereld en begin bij jezelf of verbeter jezelf en begin bij de wereld.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Een van de wortels van het Europese terrorisme ligt in het Rusland van de 19e eeuw en zijn oppositiebeweging van de studenten, waaruit het type van de beroepsrevolutionair voortkwam. Sergej Netchajev (1874 - 1882) was een van hun wegbereiders. Hij voerde de partijdiscipline in, deed bereidheid om geweld te gebruiken en terreur ingang vinden en bevorderde zodoende de militarisering van het protest. Fjodor Dostojevski, die in 1871het opzienbarende proces tegen de aanhangers van Netchajev bijwoonde, wijdde aan het ontstaan van deze mentaliteit zijn derde grote roman, Demonen (Boze Geesten/Duivels). Bakoenin en Dostojevski hebben allebei enige tijd, de eerste vier jaar, de laatste acht maanden, in dezelfde gevangenis - de Peter-en-Paul-gevangenis in Sint Petersburg - doorgebracht, als waarin Netchajev, na zijn veroordeling tot levenslang, is opgesloten en uiteindelijk is gestorven.
De anarchist Bakoenin, was de zoon van een landedelman, met
lijfeigenen, Netchajev was de zoon van een lijfeigene en dat is
ongetwijfeld de belangrijkste factor die hun beider doen en laten heeft
bepaald. Bakoenin was dus een afvallige van de elite, die diezelfde
elite als veroorzaker van alle ellende van het volk zag, omdat hij van
bovenaf had gezien hoe het volk daardoor werd onderdrukt; Netchajev had
dat zelf aan den lijve ondervonden en keek vanuit zijn onderdrukte
positie naar de onderdrukkers. Je zou dus kunnen stellen dat Bakoenin
zich medeverantwoordelijk voelde en vanuit schuldgevoel en
plaatsvervangende schaamte zijn rol als revolutionaire anarchist op
zich heeft genomen. Hij wordt gedreven door mededogen. Netchajevs
drijfveer is onontkoombaar en onmiskenbaar alleen maar haat, wraak en
vergelding. Bakoenin schuwt geweld, Netchajev is ervan overtuigd dat
het doel de middelen heiligt. Beiden hebben hetzelfde doel voor ogen,
namelijk het omverwerpen van alle machtsstructuren. Hun beider manco is
dat zij in abstracties denken, het volk, de klassen, de regering, de
elite, de Staat, de vijand, en dat hun beider einddoel volstrekt
onduidelijk is. Beiden wijzen ze geen schuldige of verantwoordelijke
individuen aan, maar abstracte begrippen, structuren, en systemen.
Daarin verschillen zij in niets van welke revolutionair dan ook. In
wezen vechten zij allebei als een Don Quichot tegen virtuele
windmolens, en beiden hebben geen Sancho Panza die hen tot de orde roept.
Twee goedbedoelende maar tragische figuren. Het is dus niet
goed met hen gegaan.
In onderstaande brief van Bakoenin aan Netchajev is duidelijk
hoe zij elkaar voor hun eigen karretje proberen te spannen, Bakoenin
zwicht voor het fanatisme en de gedrevenheid van Netchajev, terwijl
Netchajev liegend en bedriegend gebruik probeert te maken van het
intellect van Bakoenin.
Een gedeelte van de brief gaat over het verdwenen geld uit
het door Alexander Herzen beheerde Bahmetev-fonds, dat aan Netchajev
ter hand was gesteld. In september 1872 werd in Den Haag het vijfde
congres van de Internationale Arbeidersbeweging gehouden, waar ook Karl
Marx aanwezig was. Daar werden, onder druk van de marxisten, Bakoenin
en twee leden van de Jurafederatie uit Genève als leden van de
Alliantie geroyeerd. Het tegen hem aangevoerde verwijt was dat hij de
Alliantie had opgericht, waarvan de statuten volgens het congres
'geheel tegengesteld waren aan die van de Internationale'. Na
uitgebreide protesten van een aantal leden werd een geheime vergadering
belegd, waar Marx onder geheimhouding een brief had getoond, waaruit
chantage van Bakoenin zou blijken. Het was een door Netchajev
geschreven dreigbrief, waarvan Marx aan de commissie suggereerde dat
die op instigatie van Bakoenin was geschreven, terwijl hij wist dat het
niet zo was. Dat is de achterbakse manier waarop Marx omging met mensen
die hem van repliek dienden. Zelfs Marxisten hebben deze manipulatie
als de zwartste bladzijde in het leven van Karl Marx bestempeld. Maar
al eerder had hij Bakoenin ervan beschuldigd dat hij een tsaristische
agent was. In 1870 had Marx in vertrouwelijke documenten, verzonden aan
de Duitse partij, en ook naar België, lasterlijke beweringen over
Bakoenin geuit, die ook hun weg naar de pers vonden.
Dat is nou Karl Marx, die kennelijk heel wat had opgestoken
van het jezuïtisme van Netchajev.
Inleiding bij deze vertaling:
E.M. Forster is vooral bekend door zijn verfilmde boeken, A Passage to India en A Room with a View. Daarnaast schreef hij korte verhalen en naast The Machine Stops, destijds een science fictionverhaal waarin mensen vrijwel uitsluitend via tabletachtige apparaten met elkaar communiceren en tegenwoordig dus bewaarheid geworden, is onderstaand verhaal zonder twijfel het meest besproken. Het vertoont nogal wat paralellen met Plato's Allegorie van de Grot. Aan de ene kant van de heg de 'mensen van de weg' die altijd onderweg zijn, altijd ergens naartoe gaan, hoewel ze in feite geen echt doel hebben, en dat vooruitgang noemen, 'wetenschap en wedijver - dat zijn de krachten die van ons hebben gemaakt wat we zijn,' en aan de andere kant mensen die leven in een dolce far niente en mededogen hebben met de zinloos ploeterende 'mensen van de weg.' Veelbetekenend is de uitspraak van iemand die 'de weg' verlaten heeft, aan de andere kant terecht is gekomen en wanhopig wordt van de het paradijslijk leven daar: 'geef mij maar het leven, met zijn strijd en overwinningen, met zijn mislukkingen en haatgevoelens, met zijn diepzinnige morele betekenis en onbekende doel!' De kerkvader Tertullianus wordt de uitspraak toegeschreven: 'ik ben van mening dat het Koninkrijk Gods er moet komen, maar dan wel ná mijn tijd.' Voor al die mensen die hun identiteit ontlenen aan hun werk, status, bezit, kennis of macht, kortom aan wat ze denken en doen, moet een rechtvaardige wereld, een wereld van vrijheid, gelijkheid en broederschap, een aards paradijs, een gruwel zijn. De ideale wereld van de dominee zit vol gelovigen, van de machthebber: vol onderdanige burgers, van de ouder: alleen maar gehoorzame kinderen, van de fabrikant: vol kritiekloze consumenten, van de sadist: vol masochisten, van de onzekere: vol mensen die hem schouderklopjes geven, enzovoort. Niemand is gelukkig, niemand is tevreden, niemand kent zichzelf, dus wees niemand!
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
De brief aan doctor Pansof ("Alwijs") is ontegenzeglijk door Voltaire geschreven, maar hij heeft dat zelf altijd ontkend. Ook de geadresseerde, Jean-Jacques Rousseau, heeft daar nooit aan getwijfeld. In een brief aan David Hume, schrijft hij: "Ongeveer in dezelfde tijd .... zegt hij, verscheen een brief van M. de Voltaire aan mij gericht (aan doctor Pansof) met een Engelse vertaling, die verder gaat dan het origineel. Het edele onderwerp van dat geestige werk is om bij degenen, bij wie ik mijn toevlucht heb gezocht, verachting en haat voor mij op te wekken." Voltaire zelf heeft geprobeerd het auteurschap van de brief aan anderen toe te schrijven, eerst aan de eerwaarde Croyer en later aan Borde, die beiden verontwaardigd protesteerden.
Hoewel Voltaire regelmatig geestig is, blijft het toch een
uitermate kinderachtige aanval op de ideeën van Rousseau. Natuurlijk
heeft Rousseau een aantal tekortkomingen, natuurlijk is hij af en toe
tegenstrijdig, natuurlijk is hij voor zijn ijdelheid gezwicht, maar dat
doet niets af aan de strekking van zijn boodschap en daar heeft Voltaire het niet over.
Het is de tragiek van alle mystici, alle verlichten en van
alle utopisten, dat ze de werkelijkheid hebben aanschouwd, maar
allemaal gestruikeld zijn in de uitwerking van hun inzicht. Dat wil dus
zeggen dat als ze ook maar één fout maken,
één komma verkeerd zetten,
ze op een genadeloze afrekening door hun tegenstanders mogen rekenen.
Voltaire doet dat in deze brief. En zo werd Jean-Jacques Rousseau een
haveloze verliezer en sleet Voltaire zijn laatste jaren op zijn eigen
kasteel met tweehonderdveertig knechten.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
John Bunyan (1628 - 1688) was een Engelse puriteinse
prediker. Hij was van eenvoudige afkomst. Hij werd op latere leeftijd
prediker in baptistische gemeenten. Zijn prediking was eenvoudig,
direct en bijbels. Hij heeft verschillende boeken geschreven. Zijn
bekendheid is vooral gebaseerd op zijn boek The Pilgrim's Progress
(1678) in het Nederlands vetaald, onder de titel "Een christenreis naar
de eeuwigheid." Het boek is een allegorisch verhaal over het leven van
een christen, zoals dat op aarde zou moeten zijn. In wezen gaat zijn
verhaal niet over christenen, maar over zoekers, pelgrims, die zich
afwenden van de wereld en zich op hun louteringsweg ontdoen van alles
wat hen aan die wereld heeft gebonden. Afrekenen met hun verleden, met
hun begeerten, met hun ondeugden, en op reis gaan naar de apatheia, de
Hemelse Stad, het Nirvana, met andere woorden, die zichzelf zoeken.
Maar de werkelijkheid is helaas anders. Gezwicht voor de
wereldse geneugten, gaan de mensen die zich christen noemen, naar hun
kerken in de stad IJdelheid, gaan zich te buiten aan alles waar hun
eigen boek voor waarschuwt, zijn trots op hun ijdelheid en hun
bezittingen, en beschouwen echte pelgrims als dwaze onbenullen, die in
een psychiatrische inrichting thuishoren.
Daar gaat deze vlijmscherpe satire van Nathaniel Hawthorne
over.
Inleiding bij deze vertaling:
Dit verhaaltje is een van de weinige Chinese vertellingen
over een utopia, hoewel ook hierin elementen voorkomen die niet
thuishoren in een ideale wereld. In een ideale wereld schamen mensen
zich niet en dragen dus geen kleren, zijn tevreden en hebben dus geen
enkele behoefte aan alcohol, denken niet aan de dag van morgen en
bebouwen dus niet het land, hebben eerbied voor het leven en zijn dus
vegetariërs en leiden een zwervend bestaan. Zoals David Thoreau dat
verwoordde in Walden: 'Maar helaas. De mensen zijn werktuigen
geworden van hun werktuigen. De man die vrij en blij vruchten plukte als hij
honger had, is nu een landbouwer geworden; en hij die ooit onder een
boom schuilde is nu een thuiszitter. Wij slaan niet meer een kamp op
voor een nacht, maar wij hebben ons vastgeklit op de grond en de hemel
vergeten.' In de Tao Teh Ching, ontdaan van de aankoeksels van
eeuwen, is daarvan nog een echo te horen.
En in de Don Quichot schreef
Cervantes: 'Welzalig tijden en eeuwen, die de Ouden de naam De
Gouden gaven, en niet omdat het goud, dat in onze eeuw van ijzer zo hoog op
prijs wordt gesteld in die gelukkige jaren zonder moeite verkregen
werd, maar omdat zij die toen leefden de twee woorden mijn en dijn niet
kenden. In die gezegende tijd van deugd en rechtvaardigheid waren alle
dingen gemeenschappelijk bezit: niemand behoefde zich om in zijn
dagelijks onderhoud te voorzien andere moeite te getroosten dan de hand
uit te strekken en het van de krachtige bomen te plukken die met hun
zoete en rijpe vruchten gastvrij tot eten noodden. Heldere bronnen en
snelstromende rivieren boden in weelderige overvloed een even smakelijk
als kristalhelder water. In de rotskloven en holle bomen verzamelden de
nijvere en schrandere bijen hun volkeren en schonken een ieder zonder
aanzien des persoons de rijke oogst van haar zoete arbeid. De stoere
kurkeik leverde als ware hij tot niets anders geschapen vol
hoffelijkheid zijn brede en lichte schors, waarmee men de daken van de
behuizingen dekte, die door grove palen gestut, enkel dienden ter
bescherming tegen weer en wind. Alles was toen vrede, vriendschap en
eendracht. Het logge kouter van de kromme ploeg had de milde buik van
ons aller moeder aarde nog niet geopend en doorwroet; want die
vruchtbare en rijke schoot schonk zonder dwang al wat de mensen die
destijds haar zonen waren, aan voedsel, verzadiging en vermaak
behoefden. Men zag de ongekunstelde en schone herderinnen over berg en
dal dwalen met ongedekt hoofd, en met niet meer kleren aan het lichaam
dan nodig waren eerbaar te bedekken wat de eerbaarheid vordert en
altijd gevorderd heeft dat bedekt wordt.
En haar tooi was niet die welke tegenwoordig gebruikelijk is en waaraan het Tyrisch purper en de op zo menige wijze geplooide zijde glans en luister moeten bijzetten; nee, hij bestond slechts uit enkele samengevlochten groene blaren van kleefkruid en klimop, waarmede zij allicht even trots en sierlijk rondliepen als tegenwoordig onze dames aan het hof met de vreemde en zonderlinge bedenksels welke de zucht tot buitenissigheden haar geleerd heeft. Toen werd de taal der liefde eenvoudig en ongekunsteld gesproken, volkomen zoals de ziel ze ingaf en zonder dat men naar gemaakte en onnatuurlijke omhaal van woorden zocht om verliefde gedachten schromelijk te overdrijven. Leugen, bedrog en kwaadwilligheid hadden waarheid en oprechtheid nog niet vertroebeld. De gerechtigheid bewoog zich vrij op haar eigen gebied, waarvan de grenzen niet geschonden en overschreden werden door begunstiging en eigenbelang, zoals die haar thans aantasten, verzwakken en achtervolgen. Willekeur was het brein van de rechter nog onbekend; aangezien er niets te oordelen viel en niemand geoordeeld werd (Uit: De geestrijke ridder Don Quichot van de Mancha, vert. Werumeus Buning en C.F. A van Dam, uitg. Querido, 1992).
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1969 werd bij de NBC-television het bijna één uur durende
televisiespel The Cube eenmalig vertoond en verdween vervolgens ergens
op de planken in de vergetelheid. Het was geschreven door de destijds
33-jarige Jim Henson (1936 - 1990), de bedenker van Sesamstraat.
Inmiddels is het stuk wereldwijd herontdekt, en op het internet is niet
alleen de oude zwart-wit versie te zien, maar ook een kleurenversie. Er
bestaan diverse discussiegroepen die zich terecht en begrijpelijk
buigen over de tijdloze boodschap van The Cube.
The Cube is een prachtige metafoor van het leven zoals dat
door de mensen in deze wereld wordt geleefd, maar merkwaardig genoeg
door slechts weinigen zo wordt ervaren. Mensen hebben het over
vrijheid, die verdedigd moet worden, die ze dan ook nog een vrijheid in
gebondenheid noemen, kennen zichzelf een vrije wil toe en geloven dat
echt, terwijl ze gebonden zijn aan tradities en meningen en beheerst
worden door hun willen en moeten, verlangens, angsten, libido,
prestatiedrang, en hebzucht en daarbij alles wat andere mensen van hen
willen en verwachten, wat Sartre tot de uitspraak bracht: "l'enfer,
c'est les autres." Dat is hun Cube en in die Cube moeten ze er maar het
beste van maken, want ontsnappen kan toch niet. Dat hebben ze hun hele
leven gehoord en dat geloven ze dus en waarom zou je dan proberen om te
ontsnappen. Ze weten niet beter, en vinden hun manier van leven zo
vanzelfsprekend, dat ze echt niet in de gaten hebben hoe begrensd,
beperkt en bekrompen hun leven eigenlijk is. Ooit hebben ze wel eens
een moment gehad, waarin ze een helder moment hadden en het gevoel
hebben gehad, dat het leven misschien toch meer was, maar die gedachte
was te bedreigend en dus hebben ze zich neergelegd bij hun idee dat
ontsnappen toch niet mogelijk was.
En wat doen ze dan allemaal in hun Kubus? Nou, daar zijn ze
vreselijk druk in bezig, die verfraaien ze, daar doen ze zogenaamde
leuke dingen in, daarin spelen ze een rol, daar feesten ze in, worden
ziek en gaan uiteindelijk dood, zonder dat ze ooit de echte wereld
hebben gezien. Zoals D.H. Lawrence dichtte:
The Optimist
The optimist builds himself safe inside a cell
and paints the inside walls sky-blue
and blocks up the door
and says he's in heaven.
De optimist metselt zichzelf veilig in, in zijn cel
en verft de wanden hemelsblauw
en barricadeert de deur
en beweert dat hij in de hemel is.
maar dat wil hij niet weten, want dat is zijn enige houvast
en hij wordt razend als je aan zijn schijnzekerheden morrelt, want dat
zou inhouden dat hij zich heeft vergist en dat is het laatste wat hij
durft toe te geven.
Binnen de Kubus bevinden zich ook een schare van deskundigen,
die pretenderen niet alleen heel veel over het leven in de Kubus te
weten, maar er zijn zelfs ook mensen die vertellen hoe de Kubussen zijn
ontstaan, wie de Maker is geweest, wat Hij daarmee heeft bedoeld en wat
de Kubusbewoners te wachten staat na hun leven. Ze vertellen dat je
heel goed je best moet doen in je Kubus, dat je veel moet bidden tot de
Maker en dat Hij je dan misschien zal helpen en dat je, als je dat
allemaal zult doen, na je dood - overlijden noemen ze dat, omdat
je lijden dan voorbij is - eindelijk vrij zult zijn. Ze hebben dat
allemaal uit hun zogenaamde Heilige Boeken en merkwaardig genoeg staan
daar ook verhalen in van mensen die hen verteld hebben dat ontsnappen
wél mogelijk is en zelfs hoe dat je dat moet doen, namelijk dat je
alles op moet geven, totdat je zo klein bent dat je 'm door een
heel klein poortje kunt smeren. Dat vinden ze een prachtig verhaal en ook
heel knap van de ontsnappers, en daar hebben ze dus vreselijk veel
bewondering voor en die aanbidden en vereren ze, omdat ze het hebben
gedurfd. Maar zelf hebben ze zoveel in hun hoofden en zoveel
bezittingen waar ze aan gehecht zijn, dat ze er met hun gevulde hoofden
en al hun bagage echt niet doorheen kunnen en op alle mogelijke
manieren proberen ze andere mensen die een poging doen om te
ontsnappen, te ontmoedigen en tegen te houden.
Dat is ook de taak van de wetenschappers en hulpverleners. De
wetenschap is in de Kubussen tot een ongeëvenaarde hoogte gestegen.
Dank zij de inspanningen van de wetenschappers zijn de Kubussen geheel
van samenstelling veranderd, volgepropt met producten die het
gekerkerde leven wat veraangenamen, - verworvenheden noemen ze dat, en
vooruitgang - allerlei communicatiemiddelen, die het contact tussen de
Kubussen vergemakkelijken, GSM-s, internet bijvoorbeeld, waarmee de
Kubusbewoners informatie uitwisselen, over hun ervaringen in hun eigen
Kubus en dat noemen ze het uitwisselen van meningen en dat is een groot
goed. Maar in die wereldwijde Kubus zijn ook allemaal groeperingen,
volkeren, geloofsgenoten, politieke en andere partijen, die allemaal
andere ideeën hebben over hoe het leven in de Kubus geleefd moet
worden en daarom bevechten die elkaar en de wetenschappers voorzien hen van
uitgebreide wapenarsenalen, waarmee ze hun zogenaamde eigen gelijk en
spulletjes kunnen verdedigen tegen het eigen gelijk van anderen. Er
zijn ook revolutionairen die een heel ander systeem in de Kubus willen
en bereid zijn hun leven daarvoor te offeren.
Er zijn ook menswetenschappers, die vertellen hoe hun
medegevangenen het beste kunnen overleven in hun Kubus, en daar
schrijven ze dikke boeken over en omdat ze zo knap worden gevonden
geloven mensen hun verhalen.
Het leven in de Kubus is vanzelfsprekend niet erg gezond en
mensen worden massaal ziek. De wetenschappers zeggen dat dat komt omdat
mensen ongezond leven, dat er in de Kubus veel bacteriën en virussen
voorkomen, die het op de bewoners hebben gemunt, omdat mensen te weinig
bewegen in hun Kubus en ongezond eten, teveel roken en drinken en dat
ze, als ze zich maar aan hun voorschriften houden, weer allemaal beter zullen worden.
Maar ontsnappen is onmogelijk:
Hank Williams (1923 -
† 1953, in zijn eigen Kubus)
I'll never get out of
this world alive
Now you're lookin' at
a man that's gettin' kind-a mad
I had lot's of luck but it's all been bad
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world a- live.
My fishin' pole's broke the creek is full of sand
My woman run away with another man
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world alive.
A distant uncle passed away and left me quite a batch
And I was living high until that fatal day
A lawyer proved I wasn't born
I was only hatched.---
Ev'rything's agin' me and it's got me down
If I jumped in the river I would prob'ly drown
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world alive.
These shabby shoes I'm wearin' all the time
Are full of holes and nails
And brother if I stepped on a worn out dime
I bet a nickel I could tell you if it was heads or tails.
I'm not gonna worry wrinkles in my brow
'cause nothin's ever gonna be alright no how
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world alive.
I could buy a sunday suit and it would leave me broke
If it had two pair of pants I would burn the coat
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world alive.
If it was rainin' gold I wouldn't stand a chance
I wouldn't have a pocket in my patched up pants
No matter how I struggle and strive
I'll never get out of this world alive.
Inleiding:
In dit sprookje van Andersen arriveren op een dag twee
kleermakers bij de keizer. Zij vertellen hem dat zij een prachtige
mantel voor hem kunnen maken van een heel bijzondere stof. Het
bijzondere van die stof is dat hij alleen gezien wordt door mensen die
heel intelligent zijn. De kleermakers laten hem de stof zien en de
keizer, die dus geen stof ziet, vindt hem prachtig.
De kleermakers gaan aan de gang en fabriceren van niets een
onzichtbare mantel. En als hij klaar is laat de keizer aankondigen dat
hij aan het volk zijn nieuwe mantel zal tonen en laat daarbij vertellen
dat de mantel alleen gezien kan worden door intelligente mensen. En dan
schrijdt de keizer in zijn blootje langs het volk dat vol bewondering
naar de blote keizer kijkt en niemand durft toe te geven dat hij geen
mantel ziet, want dan zou hij toegeven dat hij dom is. En dan opeens
roept een klein kind: "de keizer heeft geen kleren aan" en doorbreekt
daarmee het zelfbedrog.
Dit is de manier waarop het overal in de maatschappij ook gebeurt. Mensen kijken vol ontzag op naar geleerden die allerlei ingewikkelde verhalen vertellen, naar deskundigen, die hun eigen "licht" over de zaken laten schijnen en naar plannenmakers, die in de toekomst kunnen kijken. Allemaal mensen die zien wat zij niet zien. Ze hebben het over vooruitgang, welvaart, BNP en nog veel meer moeilijke begrippen en niemand heeft die ooit gezien, maar omdat al die mensen zo knap zijn, moet je wel heel dom zijn als je dat niet ziet. Dat weet toch iedereen, dat is toch normaal, dat is toch mooi of leuk, maar als je het niet weet, niet normaal, niet mooi of leuk vindt, ga je toch erg aan jezelf twijfelen. Zelf denken, kijken en luisteren en vragen waarom is gevaarlijk, omdat je dan uiteindelijk zult ontdekken dat deze maatschappij één grote mystificatie, één grote luchtballon is, maar voor die tijd loop je een grote kans in een psychiatrische inrichting te belanden. Daar zitten de mensen die zien wat wij niet mogen zien. Het is de omgekeerde wereld.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1920 schreef de Tsjechische schrijver Karel Čapek zijn toneelstuk R. U. R. (Rossums Universele Robots) waarin hij het, door zijn broer bedachte, woord robot introduceert. Drie jaar later was het al in drieëntwintig talen vertaald en de eerste opvoering van het stuk in Engeland vond plaats in 1923. Het begint in een fabriek waar uit organisch materiaal kunstmatige mensen, roboti (het Tsjechische robota betekent dwangarbeid), vervaardigd worden. Het zijn dus niet de robots zoals wij die kennen, maar ze lijken meer op androïden of cyborgs. Ze kunnen zelf denken en werken aanvankelijk voor de mens. Maar onder hen breekt een opstand tegen de mensen uit, die uiteindelijk tot het uitsterven van de mens leidt. De titel van het verhaal van Fowler Wright is Automata, maar voor de duidelijkheid is dat hier vertaald met Robots. Het ligt voor de hand dat hij op de hoogte is geweest van R. U. R.
De opstand tegen de machines en vertechnologisering van de
maatschappij was niets nieuws. Al in het begin van de negentiende eeuw
verzetten in Engeland de Luddieten zich tegen de industriële en
technologische "vooruitgang." De beweging had vooral aanhang onder
ambachtslieden en kleine boeren: zij zagen hun traditionele manier van
werken bedreigd door de nieuwe fabrieken die met de Industriële
Revolutie waren opgekomen. Hun activiteiten omvatten onder meer het
saboteren en vernielen van machines in fabrieken en hun strijdkreet was
"Dood aan de Machines." In 1813 werd het vernielen van machines tot
halsmisdaad verklaard en met hulp van het Engelse leger werd de
beweging neergeslagen. Talrijke luddieten werden terechtgesteld of naar
Australië gedeporteerd. Hun gedachtegoed leeft voort in de huidige
aanhangers van het anarchoprimitivisme, met als boegbeeld John Zerzan,
die de "vooruitgang" een halt willen toeroepen.
Sindsdien hebben de machines en robots een gestage heilloze opmars gemaakt, met alle consequenties van dien. Alleen al in de VS dreigt daardoor binnen afzienbare tijd 47 procent van de banen weggevaagd te worden. Een van de meest vooraanstaande profeten van de "vooruitgang," de geflipte robot en fantast Ray Kurzweill, technisch directeur bij Google en een futurist met een glazen bol, die het boek Het Tijdperk van de Spirituele Machines schreef, die miljoenen gelovigen meesleept in zijn wanen en alom hooglijk geprezen wordt voor zijn "vooruitziende blik" waarmee hij het tijdperk van het Eeuwig Leven aan ziet breken, houdt zich tegenwoordig bezig met het dupliceren van het brein, wat volgens hem dan leidt tot een kunstmatige superintelligentie en die moet dan weer zorgen voor The Theory of Everything. Kurzweill wordt aanbeden. Wie in deze tijd nog over "vooruitgang" spreekt moet wel stekeblind zijn, want het enige lichtpuntje in deze barre tijden is nog de beurs, en die heeft inmiddels niets meer te maken met wat er werkelijk in de wereld gebeurt, maar ook dat is niets nieuws, zie Heinrich Heine's De Beurs Lacht.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Eigenlijk is dit hele verhaal een parafrase van het gedicht To Homer, van de romanticus John Keats (1795-1821). Het is één grote aanklacht tegen de wereld van die rare volwassenen, die geen dromen meer hebben en vergeten zijn dat ze zelf ook ooit kind waren. Die de magische, beeldende wereld van het kind dat ze ooit waren, ingeruild hebben door hun talige, rationele labyrint waarin ze stuurloos ronddwalen en van daaruit vol onbegrip neerkijken op de kinderen die eerst net zo beperkt moeten worden als zij. Meneer Bons moet dat met de dood bekopen, de jongen hoeft en kan niet meer terug naar de omgekeerde wereld, - waar niet de verbeelding maar de ratio aan de macht is - want hij heeft zijn retourkaartje aan meneer Bons moeten geven.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
"De werkelijkheid aanschouwen," "God zien," een "mystieke
ervaring hebben," "het licht zien," "schellen die van de ogen vallen,"
"extase, vervoering," "verlichting," allemaal uitdrukkingen waarmee
mensen in verleden en heden duiden op een ervaring, waarvan ze allemaal
zeggen dat woorden tekort schieten als ze die willen beschrijven.
Dagelijks overkomt dat, overal ter wereld, ontelbare mensen, die
daarover doorgaans behoedzaam het stilzwijgen bewaren omdat ze bang
zijn voor gek te worden versleten. Iedereen die dit meemaakt, zoals ook
de schrijfster van dit artikel, en toch probeert daarover iets te
zeggen, uit zich in superlatieven: uitzinnige schoonheid, verrukkelijk,
extatisch en waanzinnig mooi, onstuimige vreugde, vredigheid enzovoort.
"Ik heb het leven gezien zoals het echt is," schrijft de auteur. Zo
indrukwekkend is het dat ze allemaal nog precies weten wanneer en onder
welke omstandigheden, het hen overkomen is, zelfs datum en uur.
Zo zag Fernando Pessoa op 8 maart 1914 volkomen onverwacht,
in een flits, hoe de wereld in elkaar zit. Hij noemde dat later "de
triomfdag van mijn leven," de dag van zijn bevrijding. Hij kwam
zogezegd zich zelf tegen en noemde die Alberto Caeiro. Op die dag
schreef hij het merendeel van De hoeder van kudden, waarin
hij laat zien hoe voor iemand die uit de wereld gevallen is, de
buitenstaander, de anderen en de mensenwereld eruit zien. In zijn ogen
is vervolgens alles wat die geëerde dichters en schrijvers produceren,
zoals hij dat uitdrukt, "slechts geleuter." "Op die 8e maart in 1914
overkwam Pessoa dus wat dagelijks overal ter wereld vele mensen
overkomt en waar maar zeer weinigen consequenties uit trekken,"
schrijft zijn vertaler August Willemsen, en "nooit meer heeft hij de
staat en luciditeit van die extatische 10 dagen in maart hervonden, waarin
hij niets was en dus alles. Uiterst consequent heeft hij daarom
Caeiro laten overlijden, net zoals Cees Noteboom, na zijn lucide Philip
en de anderen in het daarop volgende boek de schrijver laat overlijden."
Pascal maakt die ervaring door op 23 november 1654, van half
elf tot half één 's nachts, en verwoordt die als: 'VUUR, God van
Abraham, God van Isaac, God van Jacob, niet de God van filosofen en
geleerden. Zekerheid. Zekerheid. Gevoel, Vreugde, Vrede.'
In Centuries of Meditations, schrijft Thomas
Traherne: Het koren was een goudglanzend en onsterfelijk gewas, dat
nooit zou behoeven te worden gemaaid of gezaaid. Het dacht dat het er
van eeuwigheid tot eeuwigheid gestaan had. Het stof en de stenen in de
straat waren kostbaar als goud. De poorten leken aanvankelijk het eind
van de wereld te zijn. Toen ik de groene bomen voor het eerst door een
van de poorten aanschouwde, verrukten ze me en brachten me in
vervoering; hun lieflijkheid en ongewone schoonheid deden mijn hart
opspringen en brachten een haast waanzinnige extase bij me teweeg, zo
vreemd en wonderbaarlijk waren ze. De Mensen! O, wat leken de ouderen
achtenswaardige en eerbiedwaardige wezens! Onsterfelijke cherubijnen!
En jongens als flonkerende en schitterende engelen, en meisjes als
vreemde serafijnse wezens van leven en schoonheid! Jongens en meisjes,
in de straten rondspringend en spelend, waren als bewegende juwelen. Ik
wist niet of zij ooit waren geboren of zouden sterven. Maar alle dingen
bleven eeuwig als ze waren op hun zelfde plaats. In het Licht van de
Dag was de eeuwigheid geopenbaard, en achter alles verscheen iets
oneindigs, dat verwachtingen en verlangen in me wekte. De stad scheen
in de hof van Eden te staan of in de Hemel te zijn gebouwd. Van mij
waren de straten, van mij de tempel, van mij de mensen, hun kleren en
goud en zilver waren van mij, evenals hun schitterende ogen, hun blanke
huid en blozende gezichten. Van mij was het uitspansel en evenzo de
zon, de maan en de sterren en heel de Wereld behoorde mij; en ik was de
enige toeschouwer en genieter....
Edith Stein beschrijft die toestand in haar christelijk
jargon: "Er bestaat een toestand van rusten in God, de volledige
ontspanning van alle geestelijke activiteit, waarin men helemaal geen
plannen meer maakt, geen besluiten meer neemt en zeker niet handelt,
maar al het komende aan Gods wil onderwerpt, zich helemaal aan 'het
lot' overlaat. Deze toestand heb ik beleefd, na een gebeurtenis
die mijn krachten te boven ging, toen mijn geestelijke levenskracht
volledig opgebruikt was en ik van alle activiteit beroofd werd."
William James citeert een mystieke ervaring in zijn The
Varieties of Religious Experience: "Dadelijk daarop werd ik
overvallen door een gevoel van verrukking, van onmetelijke vreugde,
begeleid of onmiddellijk gevolgd door een intellectuele verlichting,
die ik onmogelijk kan beschrijven. Onder andere kwam ik er niet alleen
toe te geloven, maar ik zag dat het heelal niet is samengesteld uit
dode stof, maar integendeel een levende Tegenwoordigheid is; ik werd me
bewust van een eeuwig leven in mijzelf. Het was niet een overtuiging
dat eens eeuwig leven mijn deel zou zijn, maar een besef dat het toen
reeds mijn deel was; ik zag dat alle mensen onsterfelijk zijn; dat de
kosmische orde zodanig is, dat zonder enige twijfel alle dingen
samenwerken voor het welzijn van ieder en allen; dat het fundamentele
beginsel van de wereld, van alle werelden, is wat wij liefde noemen en
dat het geluk van ieder en allen op den duur volstrekt is verzekerd."
Hoe angst diezelfde ervaring kan veranderen in iets
onbehaaglijks vertelt Ronald Laing in The Divided Self, over
de ervaring van een meisje: "Ik was ongeveer twaalf en moest door een
groot park naar mijn vaders winkel, wat een lange, sombere wandeling
was. Ik denk dat ik ook nogal bang was. Ik vond het niet zo plezierig,
vooral niet wanneer het donker werd. Om de tijd voorbij te laten gaan
begon ik een spelletje te spelen. U weet hoe je als kind de stenen telt
of op bepaalde tegels op het trottoir stapt - welnu, ik had dit bedacht
om de tijd voorbij te laten gaan. Het viel me op dat als ik maar
lang genoeg naar mijn omgeving staarde, dat ik er dan mee samensmolt en
verdween, net alsof alles leeg was en ik was verdwenen. Het is net
alsof je op die manier het idee krijgt dat je niet weet wie je bent of
waar je bent. Je gaat zo te zeggen op in de natuur. Dán
word je bang, omdat het zó maar begint te komen. Het gebeurde dat ik
daar zo liep en dat ik het gevoel had dat ik in het landschap was opgegaan. Dan
schrok ik altijd en zei ik steeds maar mijn naam. Om weer tot leven te
komen, zeg maar."
Al die mensen hebben niet iets bijzonders gezien, zelfs niet
als iemand schrijft: "ik ontwaarde niets nieuws, maar zag alle gewone
dingen in een wonderbaarlijk nieuw licht," geen stemmen gehoord, kortom
niet iets zintuiglijks meegemaakt, (zoals bijvoorbeeld een orgasme zich
ook aan de zintuigen onttrekt), maar ze hebben iets bijzonders ervaren,
"het leven zoals het echt is."
Zo indrukwekkend is deze ervaring dat het vaak het leven van
de betrokkene ingrijpend overhoophaalt, maar helaas is nooit iemand
erin geslaagd om diezelfde gelukzaligheid nogmaals te ervaren, hoezeer
hij daarvoor verder ook levenslang zijn best heeft gedaan. Ze hebben
door een samenloop van omstandigheden kortstondig Plato's Grot
verlaten en hebben de Werkelijkheid aanschouwd. Weten dus dat het leven
dat ze geleid hebben, maar een surrogaatleven is en vallen daarin tot hun
spijt weer terug, met niet meer dan de herinnering aan het ultieme
geluk. Waarom lukt het ze dan niet meer? Emerson zegt, "we zijn
ondergedompeld in schoonheid, maar onze ogen kunnen niet helder zien."
Waarom kunnen, durven of willen mensen niet helder zien? Waarom blijven
ze blind, koesteren ze de schellen op hun ogen, geven ze de voorkeur
aan een leven met lijden, ziekten, pijn, verdriet en ellende, boven een
probleemloos en pijnloos leven in eenvoud, gelijkheid, vrijheid en broederschap?
Alle godsdienststichters hebben ooit de grot verlaten, hebben
de werkelijkheid aanschouwd, en zijn louter als boodschapper
teruggekomen om de achtergeblevenen de uitweg te wijzen, hebben de
route en hindernissen geschetst naar de bovenwereld. Maar wat hebben de
grotbewoners gedaan? Hebben ze in hun tranendal een zucht van
verlichting geslaakt bij de boodschap dat er wél een uitweg was uit hun
ellende? Hebben ze de boodschappers met gejuich verwelkomd en meteen
een eind gemaakt aan het bizarre spel dat ze speelden in de grot?
Hebben ze durven toegeven dat ze zich vergist hadden? Nee hoor! Ze
hebben de boodschappers afgemaakt of vergoddelijkt en van hun
routebeschrijving naar buiten een nieuwe religie gemaakt, meestal
genoemd naar de boodschapper, compleet met erediensten en rituelen, en
wee degene die het waagt de grot te verlaten! De hele
mensengeschiedenis wemelt van de getuigenissen van mensen die de
Werkelijkheid aanschouwd hebben, maar allemaal hebben ze zich te
pletter gelopen op de geïnstitutionaliseerde godsdiensten, op de
machthebbers, op de elite. De grot dat is de wereld van de aangepasten,
van de meneren en mevrouwen, die zichzelf en elkaar voor de gek houden,
mensen die zich een identiteit hebben aangemeten, waar ze zelf diep in
hun hart niet in geloven, maar waarmee en waarachter ze hun leven
slijten in de onderwereld en denken dat ze echt leven.
Waar gaat het dan in het leven echt om? Macht, aanzien, bezit
en kennis? Of geluk, vrede, vrijheid, geen problemen, geen ziekten pijn
en ellende? Leven in de Grot, of het er toch maar op wagen? Bedenk dat
elk symptoom, elke pijn, elke ziekte, een dringende aansporing is om de
grot te verlaten, en dat helen, genezen, gezond worden, daar het gevolg van is.
Een seculiere routebeschrijving, of evangelie, is de Tractatus
Logico-Philosophicus van Wittgenstein. In par. 4.114-4.115
schrijft hij: "De filosofie moet het denkbare afbakenen en zodoende het
ondenkbare. Zij moet het ondenkbare van binnen door het denkbare
begrenzen. Zij zal wat niet gezegd kan worden aanduiden, door wat wel
gezegd kan worden duidelijk uit te drukken." Met andere woorden: de
taak van de filosofie is aan te duiden wat niet tot de
werkelijkheid behoort, waardoor uiteindelijk de Werkelijkheid
overblijft. Dat is dan het onuitsprekelijke en in par. 6.522: "Dat toont
zich, het is het mystieke." Met alle stellingen bakent Wittgenstein dus
het denkbare af, zoals een beeldhouwer alles weghakt wat zijn
uiteindelijke kunstwerk verhult, en over het ondenkbare het mystieke,
de Werkelijkheid doet hij de, te kust en te keur misbruikte uitspraak:
"van dat waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen." En:
"Mijn stellingen zijn verhelderend omdat hij die me begrijpt, ten
slotte erkent dat ze onzinnig zijn (zoals de weggehakte brokstukken van
de beeldhouwer volstrekt overbodig zijn), als hij door middel van mijn
stellingen - er op - boven ze uit geklommen is (Hij moet zo te zeggen
de ladder omvergooien na erop geklommen te zijn)." Met andere woorden:
wie de Werkelijkheid aanschouwt, heeft de Tractatus niet meer nodig,
evenmin als welk zogenaamd 'heilig boek' dan ook. Als je de
bestemming bereikt hebt kun je de routebeschrijving weggooien. De grot
verlaten is de dood van de religie.
Maar het echte probleem is natuurlijk iemand die slaapt en
droomt dat hij wakker is, een blinde die denkt dat hij kan zien, of een
dode die in de illusie verkeert dat hij levend is, duidelijk te maken
dat hij zich vergist. Wie oren heeft om te horen, die hore.
Let wel! De schrijvers van de hier weergegeven brieven, die geschreven werden naar aanleiding van de publicatie van het artikel van Margaret Prescott Montague in The Atlantic hebben niet allemaal begrepen wat zij bedoelde. Opmerkelijk is dat hoe ontwikkelder de schrijver, hoe minder hij of zij ervan begrepen heeft, maar dat is eigenlijk heel voor de hand liggend, omdat kennis strijdig is met wijsheid, dus hoe meer kennis, hoe moeilijker het is om een leeg hoofd te krijgen en de Werkelijkheid te aanschouwen. Daarom staat er geschreven: "Zalig de armen van geest, want hunner is het Koninkrijk der Hemelen."