(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Over Johann Most (1846 Augsburg- 1906 Cincinnati): In 1869
vanwege een opruiende toespraak in Wenen, als woordvoerder van de
sociaaldemocratische arbeiderspartij voor het eerst gearresteerd en tot
een maand gevangenisstraf veroordeeld, en kort daarop om eenzelfde
reden op grond van hoogverraad tot vijf jaar strenge opsluiting, en is
daarna wegens zijn onbedwingbare subversieven activiteiten nog vele
malen opgepakt en opgesloten. Vertrok in 1878 naar Londen waar hij
enthousiast ontvangen werd door de grote groep Duitse ballingen. Werd
daar in 1881 gearresteerd omdat hij in een artikel de gelukte aanslag
op tsaar Alexander II bejubeld had en veroordeeld tot 18 maanden
dwangarbeid. Na het uitzitten van zijn straf vertrok hij naar Amerika,
maar ook daar ging hij, als John Most, door met zijn
propaganda-activiteiten voor de anarchistische sociaalrevolutionaire
partij en werd meerdere malen veroordeeld tot een gevangenisstraf. De
eerste uitgave van zijn bekendste strijdschrift, Die Gottespest,
dateert van rond 1883 en werd in de daaropvolgende jaren in vele talen
vertaald.
Over De Godspest: Most trekt hierin op een vernietigende
manier vooral van leer tegen de joods-christelijke God, de persoonlijke
God, de man met de grijze baard en een jurk aan, die aanbeden wil
worden, het beeld dat onmiskenbaar oprijst uit de Bijbel, de
straffende, wraakzuchtige, meedogenloze, de dualistische met twee
gezichten, die door het christendom vervolgens op een onnavolgbare
manier in drieën is gespleten. Schuimbekkend fileert hij het
christendom, schaterlacht om alle tegenstrijdigheden en ziet maar
één oplossing.
Het is de kneuterige God die door Nescio minzamer, maar
daardoor misschien des te vernietigend geportretteerd is:
Uit Dichtertje: "Jouw God, de God van je baas en van je schoonvader en van je baas z'n boekhouder en van de gérant van de "Nieuwe Karseboom". De God van je tante, die zei, dat je moest groeten als je langs 't huis van je baas kwam in Delft of Oldenzaal, waar was 't ook weer, ook al zag je niemand, je kon nooit weten wie 't zag. Van je tante, die je zuster altijd liet breien. "Een vrouw mag niet stilzitten." De God van al die mensen, die zullen zeggen: "Dat had ik van jou niet gedacht," als je nog eens probeert te leven en die zullen zeggen: "Dat had ik altijd wel gedacht, dat kon niet goed gaan," als je later in 't werkhuis moet. De God, die niet hebben kan, dat je 's Zaterdagsmiddags vrij bent, de God van meneer Volmer, hoogleraar in 't boekhouden en de bedrijfsleer, die vindt, dat je veel te veel naar de lucht kijkt. De God van allen die geen andere keus hebben dan werken of vervelen. De God van Nederland, van heel Nederland, van Surhuisterveen en Spekholzerheide, donateur van de Bond van hoofden van grote gezinnen en van de Vereniging tot opheffing van gevallen vrouwen.
Maar het gaat dus niet over Spinoza's Deus sive Natura, het Numineuze, het Onuitsprekelijke, het Ondenkbare, het Onvoorstelbare, het Onzegbare, het Onbeschrijfelijke, het Onzienbare en uitsluitend Ervaarbare, het Mysterium Tremendum, het Al, dat Iets dat Niets is, de Eerste Beweger, het Ene, waarvan alleen maar gezegd kan worden wat het niet is, dat in niets lijkt op de judeo-christelijke God.
Inleiding bij deze vertaling:
Op zijn sterfbed verzuchtte Louis Pasteur dat het niet de
bacil was, maar de voedingsbodem waar het eigenlijk om ging, maar toen
was het al te laat. De wetenschap, gevangen in en bevangen door het
causaliteitsdenken had de bacil omarmd als "de oorzaak" van de ziekte,
wat even absurd is als bellen in kokend water als oorzaak van het koken
te beschouwen en dan buiten beschouwing laten dat je zelf het pannetje
op het vuur gezet hebt. In 2002 kregen Barry J. Marshall en J. Robin
Warren zelfs de Nobelprijs omdat ze met hun helicobacter pylori de
"oorzaak" van maagzweren hadden gevonden, terwijl zelfs de leek weet
dat je een maagzweer kunt krijgen als je stront met je baas hebt en
Selye schreef vijftig jaar geleden al 'dat chronische emotionele
prikkels precies als chronisch infectieuze, traumatische of toxische
prikkels tot reproduceerbare functionele stoornissen en organische
laesies, bij voorbeeld hypertensie of een ulcus, kunnen leiden.' En hij
toonde dat ook nog aan door ratten vast te binden en vervolgens te
pesten, wat toch heel erg lijkt op de kantoorsituatie met een baas en
een onderdaan.
De internist-neuroloog Victor von Weizsacker schreef zestig
jaar geleden in zijn ketterse, dus vergeten, boek "De Zieke Mens":
"De wetenschap en het gevoel van het eenvoudige volk zijn met
elkaar in tegenspraak. Het geloof dat zorg, opwinding en tenslotte ook
ergernis en onaangenaamheden een mens ziek kunnen maken, is zeer
verbreid. Waarom eigenlijk niet? Alleen in het wetenschappelijk gilde
is het zo gelegen, dat de "psychogenie" van een angina, een pneumonie,
een attaque of een diabetes als dubieus en onwaarschijnlijk wordt
beschouwd, en dat het sensatie verwekt wanneer een wetenschappelijk
onderzoeker dit poneert. Het lijdt echter geen twijfel, dat omgekeerd
bij het "eenvoudige volk", bij de niet-geletterden, de door de
wetenschap gesteunde bewering dat deze ziekten zuiver lichamelijk, door
bacillen, klieren etc. ontstaan, gretig aftrek vindt. In de
niet-gestudeerde mens zijn vele tendenties aanwezig of te wekken, om
het denkbeeld dat ziekten psychische oorzaken hebben, terstond te laten
vallen en zich daarentegen vast te klampen aan de louter-lichamelijke
theorie, bij voorkeur precies zo als die door de wetenschappelijke
medici wordt ten beste gegeven. Deze verhouding behoeft niet te allen
tijde zo te zijn. Maar tegenwoordig is het nog meestal zo. De
hedendaagse medische wetenschap, die hoofdzakelijk bepaald wordt door
de natuurwetenschappen der 19de eeuw, staat sceptisch tegenover de
psychogenie van organische veranderingen. Het is ook mogelijk dat de
somatische leer zoveel succes heeft bij de leek juist omdat ze in
tegenspraak is met de naïeve mening van het volk: men kan immers
alleen maar dichter bij de hogere waarheid komen, als men zijn eerste
onontwikkelde mening opgeeft."
Er is niets veranderd. Het causaliteitsdenken lijkt
onuitroeibaar en zoals von Weiszacker ook schreef: "wanneer men
namelijk de zin niet vindt, vindt men een oorzaak." Dat ziekten een zin
zouden kunnen hebben, een waartoe, ergens naar zouden kunnen verwijzen,
is een taboe, onwetenschappelijk, mag niet waar zijn, dus is niet waar
en betekent vloeken in de kerk van de wetenschap. Wetenschap is per
definitie gebonden aan een kokerblik, een paradigma, waardoor verbanden
zien onmogelijk wordt. Daarnaast bestaat in een wereld waar het draait
om "zoek de verschillen" geen mogelijkheid meer om dingen te
vergelijken. Je kun geen appels met peren vergelijken, zeggen ze dan,
zich blind starend op de verschillen. Natuurlijk kun je appels met
peren vergelijken als je beseft dat het allebei voedsel is, zoals je
christendom en islam ook met elkaar kunt vergelijken, omdat zij allebei
mensen dom houden, en het Imperium Romanum met het Imperium Americanum,
omdat beiden de wereldheerschappij uitoefenen en iedereen weet waar dat
uiteindelijk op uitdraait
Epidemieën hebben een geschikte voedingsbodem nodig,
ontregelde, angstige, wanhopige, depressieve, boze, uitzichtloze,
ontredderde, afhankelijke, mensen bij wie dus, zoals de
psycho-neuro-immunologie laat zien, de afweer verminderd is. En dan
komen de virologen die, gevangen in het dwangbuis van hun
reductionalistische, rationalistische en causaliteitsdenken, door het
sleutelgat naar de wereld gluren en met hun paniekverhalen angst
zaaien. Die alles over virussen weten, maar niets over mensen, die
profeteren, de toekomst voorspellen, en daardoor mensen alleen maar
banger maken en daardoor afbreuk doen aan hun afweer en zodoende een
self-fullfilling profecy creëren. Het fascinerende van de vaccinatie is
natuurlijk dat mensen dan niet meer bang zijn en dus niet ziek worden,
maar dat wil dus zeggen dat je ze net zogoed met fysiologisch zout kunt
inenten. Hou mensen dom, afhankelijk, maak ze bang, laat ze zelf niet
denken, laat ze geloven in autoriteiten en deskundigen, dat ze gelukkig
zijn en in de best denkbare wereld leven, geef ze brood en spelen en
verdeel en heers.
De epidemieën van weleer zijn verdwenen, uitgeroeid, de
kop ingedrukt en nog slechts te vinden in de literatuur. De geneeskunde
heeft de "ziekteverwekkers" ontdekt, geïsoleerd, tegengiften bedacht,
"geneesmiddelen" en therapieën. De voedingsbodems zijn onveranderd
gebleven. En zoals je bij een fietsband, die te hard is opgepompt,
uitbochtingen krijgt, die je kunt oplappen en versterken, maar er
vergif op kunt innemen dat er op andere plekken andere bulten zullen
optreden, zo heeft het uitroeien van de oude epidemieën, geleid tot
nieuwe epidemieën. Zoals de oude epidemieën geen oorzaak maar
een betekenis hadden, hebben de nieuwe dat evenzeer. Waren de oude
uitbundig, extravert, snel en dodelijk, de nieuwe zijn verborgen,
introvert, sluipend en even dodelijk. De geneeskunde die zichzelf heeft
uitgeroepen en is binnengehaald als de nieuwe heilbrenger, compleet met
nieuwe hogepriesters, dogma's, regels, geboden en verboden, die
het laatste antwoord nog niet heeft gevonden, maar doorlopend nieuwe
theorieën, doorbraken, oorzaken en beloften ventileert, op weg
naar uiteindelijk heil, heeft een rampzalige invloed. Aids wijten aan het
HIV-virus, terwijl iedereen weet dat promiscue gedrag de voedingsbodem
levert, getuigt van een kokerblik. De "oorzaak" van Aids is het
HIV-virus, maar de betekenis is dat promiscue gedrag, niet verenigbaar
is met eerlijkheid en rechtvaardigheid. Het verwijst dus naar het
belang van een mentaliteitsverandering en daar dragen condooms echt
niet toe bij. En dat geldt voor alle "ziekten,"symptomen van ontregelde
levens. Gelukkige mensen worden niet ziek.
De hele geschiedenis door zovaak gewaarschuwd, nooit iets geleerd.
"Almachtige God, verlos ons van de wetenschappen en de verderfelijke kunsten van onze vaderen en geef ons de onwetendheid, onschuld en armoede terug", verzucht Rousseau en "Wie kennis vermeerdert, vermeerdert smart", zegt Prediker.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Over Howard Fast
Howard Fast (1914-2003) werd in 1914 te New York geboren als
zoon van arme joodse immigranten. Zijn moeder kwam uit Engeland en zijn
vader, die Fastovsky heette, maar die naam afkortte tot Fast, uit de
Oekraïne. Zijn jeugd was een aaneenschakeling van misère.
Toen hij 9 was overleed zijn moeder en raakte zijn vader werkloos. In 1930 verliet
hij New York weg en trok liftend en per trein het hele land door om
werk te zoeken. Op zijn achttiende schreef hij zijn eerst romans, Two
Valleys. Tijdens de oorlog schreef hij voor The Voice of America.
In 1943 werd hij lid van de communistische partij en in 1950 werd hij
gedaagd voor de commissie van on-amerikaanse activiteiten. Omdat hij
weigerde de namen te geven van mensen die bijgedragen hadden (waaronder
Eleanor Roosevelt) aan een fonds voor wezen van Amerikaanse veteranen
uit de Spaanse Burgeroorlog, ging hij voor drie maanden de gevangenis
in. Daar begon hij met het schrijven van zijn beroemdste boek Spartacus.
Omdat hij door de grotere uitgeverijen op de zwarte lijst was
geplaatst, was Fast gedwongen het zelf uit te geven. Het werd meteen
een bestseller en beleefde zeven drukken in de eerste vier maanden. In
1953 kreeg hij nog de Stalin Vredesprijs, maar een paar jaar
later brak hij met de partij. Hij was zijn leven lang zeer sociaal
bewogen, koos altijd partij voor de underdog, gaf de machtelozen een
stem, en schreef met weemoed over alle mislukte revoluties en
revolutionairen.
Over dit verhaal
Howard Fast koos dus partij voor de underdog en dat doet hij
ook in dit verhaal, waarin hij het opneemt voor wat altijd de grootste
groep mensen is geweest naar wie nooit geluisterd is en nog steeds niet
wordt geluisterd, de kinderen, in wie hij de ware mens ziet.
Het verhaal gaat dat Diogenes van Sinope (404-323 v.C.) ooit
op klaarlichte dag in Athene met een brandende lantaarn op het
marktplein liep en toen ze hem vroegen waarom hij dat deed, was zijn
antwoord dat hij op zoek was naar een mens. Maar hij zag geen mensen,
maar alleen mensen die zich verborgen achter hun identiteit, die ze als
een burka om zich heen droegen en waarachter zich verscholen, als
robots druk doende met het afwerken van hun programma, dat ze werken,
zich vermaken of uitrusten noemen. Hij zag mannen en vrouwen, slaven,
handelaars en al die andere toneelspelers, die zich identificeren met
de rol die ze spelen en denken dat ze dat zijn, maar hij zag geen enkel
mens. Dat heeft Fast ook ervaren, ook hij zag dat volwassenen met hun
geblokkeerde brein slechts schaduwen van de werkelijkheid zien, met een
kokerblik kijken en van hun eigen leven en de wereld een puinhoop
maken, een omgekeerde wereld, waarin ze het gevoel hebben dat ze
allemaal eilandjes zijn, met een vage herinnering dat dat eigenlijk
niet zo is. En al die eilandjes, die zichzelf niet kennen en de wereld
niet begrijpen, communiceren ongelooflijk onbeholpen met elkaar door
middel van het laten trillen van de lucht, wat ze taal noemen, dat door
de ene black box overgeseind wordt naar de andere black box en alleen
maar tot misverstanden leidt. "De wereld is zonder taal. Wie haar
begrijpt, zal ook taalloos worden," schreef Gustav Landauer. Het enige
wat kinderen van volwassenen kunnen leren is hoe het niet moet.
Fast heeft begrepen dat echte mensen levensgevaarlijk zijn
voor een wereld van toneelspelers, die hun morbide spel niet willen
laten verstoren. Maar Fast is niet radicaal genoeg, bezondigt zich aan
dezelfde fout van alle utopisten die in een boze buitenwereld een
ideale enclave willen realiseren. Hij ontkent dat volwassenen zich van
alle bagage, van hun aangenomen identiteit kunnen ontdoen, begrijpt
niet dat kennis onverenigbaar is met wijsheid, cultuur met natuur en
dat het de wetenschappen zijn die juist alleen maar met een kokerblik
bedreven kunnen worden. De ware mens is het kleine kind, de homo
ludens. Zo ge niet wordt gelijk de kinderen, zult ge niet weer mens
worden en dit tranendal niet weer kunnen verlaten ten gevolge van en
met uw identiteit, uw masker waar u zich dan uw hele leven achter
verscholen en met u meegetorst hebt. Misschien wel heel belangrijk
geweest in deze wereld, maar nooit mens geweest. Is dat eigenlijk niet
vreselijk tragisch?
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Van die andere Taoïst, Chuang Tzu is de uitspraak:
De wereld denkt, dat de beste verklaring van Tao in
boeken is te vinden. Maar boeken zijn slechts een verzameling van
woorden. Woorden hebben iets kostbaars in zich; dat is de gedachte, die
zij dragen. Maar die gedachte is het gevolg van iets anders, en juist
dat andere kan niet in woorden worden uitgedrukt. Wanneer de wereld om
de waarde, die zij aan woorden hecht, die overbrengt op boeken, kan zij
waarderen, wat geen waardering verdient; want wat zij waardeert is niet
de werkelijke waarde.
Het gaat dus niet om de woorden, het gaat niet om de
vertaling, het gaat niet om de vertaling van de vertaling, maar het
gaat erom wat de schrijver, de wijze of de mysticus duidelijk wil
maken. De tragiek is echter dat mensen boeken en teksten gebruiken om
hun 'eigen gelijk', hun 'eigen wereldbeeld' te
bevestigen en dus lezen wat ze willen lezen en zien wat ze willen zien.
William Kingdon Clifford schreef in 1879:
Als iemand, die een mening aanhangt die hem gedurende zijn jeugd is onderwezen of waartoe hij later is overgehaald, elke twijfel die in zijn hoofd opkomt onderdrukt en wegduwt, doelbewust vermijdt boeken te lezen en mensen te spreken die die mening in twijfel trekken of ter discussie stellen, en vragen die niet gesteld kunnen worden zonder die mening te verstoren als ongepast beschouwt, dan is dat leven van die man één grote zonde tegen de mensheid.
De Taoïstische geschriften zijn ongemakkelijke geschriften
die ons een wereldbeeld en -visie schetsen die haaks staan op het
wereldbeeld dat wij in de loop van de eeuwen hebben geconstrueerd en
ons eigen hebben moeten maken om het spel mee te kunnen spelen. Giles
schrijft dat het gebod van Lao Tzu, in één zin samengebald, luidt: Volg
de Natuur, maar wij hebben geleerd dat de mens geen natuur heeft
of zoals Kierkegaard dat ooit zei: De mens heeft geen natuur, de
mens heeft een verleden, of met andere woorden: de mens
heeft geen natuur, de mens heeft een karakter.
In wezen is het voor ons veel moeilijker dan voor de Ouden om
ons los te maken van het heersende denken, met name omdat de waan van
de evolutietheorie, die een van de hoofdpijlers is van deze
maatschappij, zó massaal onze breinen heeft vergiftigd en verduisterd
en zozeer een vereiste is om mee te kunnen doen met het bizarre spel,
dat het doorzien van die waan, je buiten deze maatschappij plaatst. En
toch zal dat moeten als je wijs wil worden.
In zijn inleiding schrijft Lionel Giles dat het werk van Lieh
Tzu door de handen van vele redacteuren is gegaan en talrijke
toevoegingen heeft gekregen en hij geeft daar meteen de zwakte
mee aan, niet alleen van de Lieh Tzu, maar ook van alle geschriften die
ons zijn overgeleverd. Dat geldt dus ook voor alle andere zogenaamde
'Heilige Boeken' of dat nou Zarathoestra's
Yasna's, de Veda's, Boeddha's Dhammapada, de christelijke geschriften of de Koran is.
Wij kunnen tegenwoordig dus niet goed meer uitmaken wat oorspronkelijk is
en wat er in de loop van de tijd aan is veranderd of aan is toegevoegd,
maar ook uit is weggelaten. Giles geeft daar zelf een navrant voorbeeld
van door zijn eigen selectie toe te passen, waarbij in het oog springt
dat hij nogal is geporteerd van Confucius en Mo Tzu, die uitgesproken
hielenlikkers van de machthebbers waren, zoals het geperverteerde
christendom dat bij ons is geweest en nog steeds is. Hij laat niet
alleen heel selectief passages uit de Lieh Tzu achterwege, waarin
Confucius bijvoorbeeld voor de postbode van de dwaasheid wordt
uitgemaakt, maar het bepaalt ook zijn geringschattende opmerkingen over
Chuang Tzu, die hij onder andere te scherp vindt. Hij vermeldt
expliciet dat in de Lieh Tzu Confucius met veel meer respect wordt
bejegend. Zowel Confucius als het christendom hebben de Gulden
Regel, wat gij niet wilt dat u geschiedt, doet dat ook een ander
niet consequent omgedraaid en zijn daardoor handhavers en
verdedigers van de status quo geworden. Het is namelijk zaak voor
hulpverleners, goede doelen, armoedebestrijders, charitas,
gezondheidszorg, UNICEF, en al die andere instanties die zich
ongetwijfeld met goede bedoelingen op alle slachtoffers van onze manier
van leven werpen, dat er afhankelijke, onzelfstandige, arme,
hulpvragende medemensen bestaan en blijven bestaan. Ook zij lijden aan
de omgekeerde wereld, want zij hebben het maxime verbeter de
wereld, begin bij jezelf, omgedraaid en denken dat ze zichzelf
kunnen verbeteren door bij de wereld te beginnen. 'Het is zo'n dankbaar
werk,' zeggen ze dan, 'het geeft zoveel voldoening',
waarmee ze tegelijkertijd zeggen dat ze het eigenlijk voor zichzelf doen en via
hun goede werken denken hun hemel te kunnen verdienen.
Toch staan in de Lieh Tzu nog steeds passages die blijk geven
van het in wezen revolutionaire karakter van het Taoïsme. Mensen die
zich afhankelijk opstellen en hulp accepteren worden vergeleken met de
klasse van honden en zwijnen, terwijl helaas in een andere
passage staat wie wijs is stelt zijn vertrouwen in anderen, maar
dat zal wel weer een latere toevoeging zijn. Wijzen, of
gewoon mensen die wijs zijn en hun gezond verstand gebruiken, worden
merkwaardig genoeg voorgesteld als witte raven, die uiterst zelden aan
het licht treden, terwijl in wezen alle kleine kinderen daar een
prachtig voorbeeld van zijn. Maar er rust in deze wereld, die doodziek
van kennis is, een immens taboe op wijsheid, want kennis en wijsheid
zijn overenigbaar. Zoals Lao Tzu al zei: Geleerden zijn niet wijs,
en wijzen zijn niet geleerd. Want hoe de wereld eruit zou zien
als alle mensen wijs zouden zijn dichtte Dirk Rafaelsz. Camphuysen zo mooi:
Ach waren alle menschen wijs
En wilden daerbij wel!
De Aerd'waer haer een Paradijs;
Nu isse meest een Hel.
Voor de lezer is het dus zaak om zelf te proberen uit te maken wat echt en onecht is, en dat is niet eenvoudig.
Inleiding bij deze vertaling:
De Doechoboren zijn een religieuze groepering van Russische
oorsprong. Ze duiken voor het eerst op in de 18e eeuw, maar mogelijk
ligt hun oorsprong in de 16e of 17e eeuw. Ze praktiseerden een
oerchristendom, met gemeenschap van goederen, afwijzen van de staat,
wezen grondbezit af, predikten geweldloosheid, de andere wang toekeren,
waren vegetarisch en antimilitaristisch, geloofden dat God in ieder
mens aanwezig was, vonden kerk en rituelen volstrekt overbodig en
beschouwden Jezus als niet meer dan het beeld van de volmaakte mens,
die nagevolgd diende te worden. Ze noemden zichzelf "Gods Volk" en de
naam Doukhobortsi werd voor het eerst gebruikt door Ambrosius,
aartsbisschop van Jekaterinoslav. Ambrosius beschouwde ze als ketters
en het betekent Strijders tegen de Geest, maar zelf
beschouwden ze het als een geuzennaam, omdat het ook Strijders
vóór de Geest betekent. Door kerk en staat werden ze
zoals te begrijpen valt fel vervolgd en telkens weer naar andere streken
verbannen. In 1897 gaf de Russische regering hen toestemming het land
te verlaten op voorwaarde dat ze 1) nooit meer zouden terugkeren 2) op
eigen kosten zouden vertrekken 3) hun in gevangenschap in Siberië
zittende leiders eerst hun straf moesten uitzitten, voordat ze mochten vertrekken.
Met bemiddeling van onder andere Leo Tolstoj, diens vriend en
vertaler Aylmer Maude en Peter Kropotkin, vertrokken 7300 Doechoboren
naar Canada en daar lieten ze geleidelijk hun idealen en sobere
levenswijze varen en resten er tegenwoordig nog slechts vage
herinneringen aan. Dat was de reden van onderstaande brief. Zie verder
A
Peculiar People The Doukhobors door Aylmer Maude.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
H. G Wells, 1866-1946, is vooral bekend als
science-fictionschrijver, met name door The War of the Worlds
en The Time Machine. Maar daarnaast was hij een profetische
romanticus, die hunkerde naar een andere wereld, een Utopia, een wereld
van vrijheid, gelijkheid en broederschap. In dit verhaal geeft hij
enerzijds een vernietigende beschrijving van de wereld waarin hij
leeft, van de rare grote mensenwereld waar hij deel van uit maakt, en
anderzijds zijn beeld van het Utopia waar hij naar verlangt en hoe hij
zich voorstelt dat het verwezenlijkt kan worden. Maar hij was een kind
van zijn tijd, en dacht kritiekloos, zoals velen - en helaas velen nog
steeds denken -, dat de grote heilbrenger, de wetenschap, dat
uiteindelijk zou verwerkelijken. Paul Feyerabend schrijft in Against
Method daar het volgende over: "Zelfs dappere revolutionaire
denkers buigen voor het oordeel van de wetenschap. Kropotkin wilde alle
bestaande instellingen vernietigen - maar hij raakt de wetenschap
niet aan. Ibsen gaat heel ver in het ontmaskeren van de toestand van het
hedendaagse mensdom - maar hij blijft vasthouden aan de wetenschap als
maat voor de waarheid. Evans-Pritchard, Lévi-Strauss en anderen hebben
onderkend dat het 'Westerse denken,' dat allesbehalve een
eenzame hoogte in de menselijke ontwikkeling is, last heeft van problemen die
in andere ideologieën niet worden aangetroffen - maar zij sluiten de
wetenschap uit van hun relativering van alle denkvormen. Zelfs voor hen
is wetenschap een neutrale structuur, die positieve kennis bevat, die
onafhankelijk is van cultuur, ideologie en vooroordeel."
Wells ziet zijn Utopia enerzijds zoals de cultureel
antropoloog, door zijn culturele vertekenende bril een primitief volk
bekijkt, of die rare volwassenen de wereld van de kleine kinderen en
anderzijds als het verloren paradijs. "Kon ik hier maar altijd
blijven," laat hij Dhr. Barnstaple zeggen. Met andere woorden, kon ik
maar altijd kind blijven.
In een wereld van vrijheid, gelijkheid en broederschap, zijn
er nog steeds wat de wetenschap ziektekiemen noemt, maar ze vinden geen
voedingsbodem meer. Daar is geen bevolkingspolitiek nodig, omdat
tevreden mensen geen bevrediging meer nodig hebben, laat staan kinderen
die hen gelukkig moeten maken. Daar is wel sprake van het
Natuurevenwicht en is de Natuur niet de kwade feeks, maar Moeder
Natuur. Daar lopen mensen inderdaad naakt, omdat ze zich niet schamen,
daar is geen onderwijs nodig om dezelfde reden waarom een konijn ook
niet naar school hoeft, daar is geen kunst, omdat het woord het al zegt
dat het onnatuurlijk is, daar zijn de mensen taalloos omdat ze geen
macht over elkaar uitoefenen en geen mening hebben, dus geen
onenigheden. Daar hoeft de Natuur niet overwonnen en beheerst worden,
omdat de mensen daar niet tegenover, maar in de
natuur leven. Dus de weg er naartoe, hoeft geen generaties te duren,
maar het enige vereiste is een bewustzijnsverandering, een leeg hoofd,
een onbevangen blik. "Want zie het Koninkrijk is bij u."
Nog een aardig detail: Voor Dhr. Rupert Catskill heeft
Winston Churchill model gestaan. Hij was een van de mensen die in 1915
de Slag bij Gallipoli beraamd heeft, waarbij aan de geallieerde kant
220.000 soldaten sneuvelden, van de in totaal meer dan een half miljoen
slachtoffers.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Met Michael Hollingshead begon de opmars van LSD en in dit boek beschrijft hij hoe dat allemaal in zijn werk ging. Het begint als een enthousiast verhaal over mensen die het gevoel hadden dat ze de Steen der Wijzen hadden ontdekt, die geloofden dat ze de wereld zouden veranderen, dat het allemaal anders zou worden, dat een Nieuwe Tijd was aangebroken en dat de uilen van Minerva zouden uitvliegen. Hollingshead is de kritische toeschouwer en ziet hoe de theoretici, vooral Timothy Leary en Alan Watts, van de boodschap een esoterisch, uiterst ingewikkeld verhaal maken. En dan zie je hoe het enthousiasme wegebt, de psychedelische ervaring een doel op zich wordt, de voorlopers in elke valkuil stappen die je maar kunt bedenken, knullig, kortzichtig en onbeholpen en hoe ze langzaam maar zeker hun geesteskind om zeep helpen. Het is een onthullend, maar eigenlijk ook tragisch voorbeeld van de tovenaarsleerling die de toverspreuk heeft ontdekt, maar niet weet wat hij daarmee moet.
Inleiding bij deze vertaling:
In 1844 publiceerde Johann Caspar Schmidt, door zijn vrienden
vanwege zijn hoge voorhoofd "Stirner" genoemd, Der Einzige und
sein Eigentum, wat uiteindelijk het meest radicale boek van de 19e
eeuw bleek, met alle consequenties van dien. Stirner bewoog zich in de
kringen van de Links- of Jong-Hegelianen, waaronder Karl Marx, Bruno
Bauer, Arnold Ruge, David Strauss en Ludwig Feuerbach. Karl Marx
beschrijft het verschil van standpunt tussen de Rechts- en
Links-Hegelianen als volgt: "De oud-hegelianen hadden
alles begrepen, zodra het tot een hegeliaanse logische categorie was
herleid. De jong-hegelianen kritiseerden allen door aan alles
godsdienstige voorstellingen toe te dichten of het als theologisch te
bestempelen. Wat de jong-hegelianen met de oud-hegelianen gemeen
hebben, is hun geloof aan de heerschappij van de godsdienst, de
begrippen, het algemene in de bestaande wereld. Alleen bestrijden de
eersten deze heerschappij als usurpatie, terwijl de anderen haar juist
verheerlijken als legitiem." (in "Die Deutsche Ideologie")
Stirner hoorde dat theoretische geouwehoer van die elitaire
systeemdenkers en theoretische revolutionairen aan en schreef daarop
zijn boek, waarin hij laat zien dat alle revolutionaire pogingen tot
wereldverbetering, alle revoluties, onherroepelijk gedoemd zijn te
mislukken en de Links-Hegelianen beschouwden dat terecht als een
frontale aanval op hun systeem. De aangevallen Feuerbach - in een
brief noemde hij Stirner de "meest vrije en geniale schrijver die ik heb
leren kennen" - schreef een verdedigingsgeschrift. Stirners soevereine
repliek bracht de jonge aanhanger van Feuerbach, Karl Marx, in een
situatie die men met recht als zijn "initiële crisis" kan aanduiden.
Hij maakte zich van Feuerbach los, sloot zich echter niet bij Stirner
aan, maar schreef koortsachtig - door de Enige zin voor
zin af te werken - een furieuze "anti-Stirner". In dit proces
concipieerde hij zijn originele idee van het "historisch materialisme", het kader
dat hij zijn leven lang met economische studies probeerde in te vullen.
Maar Marx was wel bang, dat het hem met zijn "anti-Stirner" net zou
kunnen vergaan als Feuerbach en liet het manuscript ongedrukt. Het hele
systeem van Marx is dus gewoon gebaseerd op een zich afzetten van
Stirner en in Die Deutsche Ideologie ruimt hij 65 pagina's in, De
Anti-Stirner, om Stirner belachelijk te maken. Hij noemt hem daarin
consequent denigrerend Sankt Max, gaat nauwelijks inhoudelijk in op het
boek en doet verwoede pogingen om Stirner op woorden te pakken. Het is
de tot nu toe onverzoenlijke strijd geweest tussen de "Yogi en de
Commissaris" zoals Arthur Koestler dat beschrijft. De Yogi die zegt dat
de wereld verandert als de mens verandert en de commissaris die beweert
dat als de wereld verandert de mens verandert. En tot nu toe hebben de
Commissarissen, de systeemdenkers, de wereldverbeteraars, degenen die
over lijken gaan om een betere wereld te creëren, het nog altijd gewonnen.
Het werk van Friedrich Nietzsche is pas te begrijpen in het
licht van Der Einzige, omdat dan blijkt dat Nietzsche niet meer dan een
banale plagiator van Stirner is, die al zijn ideeën aan Der Einzige
heeft ontleend en dat vervolgens slechts met zijn hysterische coloriet
heeft overgoten. Nietzsche die in zijn werken honderden andere
schrijvers noemt en citeert, zwijgt zorgvuldig over het feit dat hij
Der Einzige heeft gelezen. Alleen de vrouw van Franz Overbeck, een
vriend van Nietzsche, Ida herinnerde zich in 1899, dat zij rond twintig
jaar daarvoor een gesprek met Nietzsche had gehad, in het verloop
waarvan hem de woorden waren ontglipt, dat hij zich geestelijk verwant
voelde aan Stirner. "Daarbij ging een plechtige trek over zijn gezicht.
Terwijl ik met spanning naar zijn trekken keek, veranderden deze weer,
hij maakte iets van een wegwuivende, afwerende beweging met zijn hand
en zei fluisterend: "Nu heb ik het u toch gezegd en ik wilde er niet
over praten. Vergeet u het weer. Men zal van plagiaat spreken, maar u
zult dat niet doen, dat weet ik."
Nietzsche heeft van "Der Mensch" van Stirner, "Der
Übermensch" gemaakt en het is duidelijk hoe die aberratie van de
tovenaarsleerling Nietzsche, via Heidegger geleid heeft tot Hitlers
Herrenvolk. Verder moge duidelijk zijn hoe noodlottig het afzetten van
Karl Marx tegen Stirner is geweest.
Hoewel hij kritiek op Stirner heeft, is Albert Camus een van
de weinigen geweest, die in zijn "L'Homme Révolté"
heeft begrepen wat Stirner eigenlijk bedoelde, hoewel noch hij, noch Stirner zelf,
duidelijk begrepen wat de uiteindelijke consequenties van het
weer-mens-worden zouden zijn, als dat massaal zou gebeuren. Maar voor
beiden was het ontegenzeggelijk duidelijk dat welke revolutie dan ook,
helemaal niets zou oplossen omdat bij revoluties alleen maar de bordjes
verhangen en knechten meesters en meesters knecht worden.
Der Einzige, L'Homme Révolté, de voorbijganger uit het
Thomasevangelie, Marsmans jongeling die groots en meeslepend wil leven,
Lao Tzu's wijze, verwijzen allemaal naar de weg om weer de
oorspronkelijke mens te worden, de unieke, der Einzige, die zich
losbreekt uit de ketens waarin hij zich vastgehouden voelt:
Ik leef gekerkerd: ik aanvaard het niet,
sleep rinkelend de ketens langs de muren
om nog als tranen door mijn dromen schuren
Orpheus te zijn in een meeslepend lied. (Quevedo)
In opstand komen, zoals Stirner dat bedoelt, is niet meer
meedoen, je niet meer laten beïnvloeden, niet meer achter leiders
aanlopen, niet meer geloven in de holle praatjes van wetenschappers en
deskundigen, je ontdoen van alles waardoor je tot een kritiekloze
consument bent geworden, je losmaken uit de ketenen van
afhankelijkheid, je bevrijden van alle denkbeelden die je je zogenaamd
"eigen" hebt gemaakt, van alle loze tradities, van alle gehechtheden
aan bezit. Zoals Emil Cioran dat zo prachtig verwoordt:
"Laten wij, na de belachelijke kanten van utopieën aan
de kaak gesteld te hebben, op hun verdiensten overstappen en laten wij,
gezien het feit dat de mensen zich zo makkelijk in de maatschappelijke
toestand schikken en het immanente kwaad ervan nauwelijks zien, hun
voorbeeld volgen en in hun onbedachtzaamheid delen. De utopieën
kunnen nooit genoeg geprezen worden voor het aan de kaak stellen van de
kwalijke gevolgen van bezit, van de gruwel die het inhoudt en de rampen
waarvan het de oorzaak is. De bezitter, klein of groot, is in essentie
bezoedeld en corrupt: zijn verdorvenheid straalt af op ieder voorwerp
dat hij aanraakt of zich toe-eigent. Wanneer zijn 'fortuin'
bedreigd wordt of men hem ervan berooft, wordt hij gedwongen tot een
bewustwordingsproces waartoe hij normaal gesproken nauwelijks in staat
is. Om weer een menselijk voorkomen te krijgen, om zijn 'ziel' te
herwinnen, moet hij geruïneerd raken en met het verlies van zijn
vermogen instemmen. De revolutie zal hem daarbij helpen. Door hem zijn
oorspronkelijke naaktheid terug te geven, vernietigt zij hem op de
korte termijn, maar redt hem in absolute zin, want zij bevrijdt,
innerlijk wel te verstaan, juist diegenen die als eerste door haar
getroffen worden: de bezitters; zij reclasseert hen, geeft hun hun
vroegere dimensie terug en voert hen terug naar de waarden die ze
verraden hebben. Maar zelfs voordat zij in staat is of de kans krijgt
hen te treffen, houdt zij een heilzame angst bij hen in stand: zij
verstoort hun slaap en geeft voedsel aan hun nachtmerries, en
nachtmerries zijn het begin van metafysisch ontwaken. De revolutie
blijkt dus als destructieve kracht nuttig te zijn; ook al zou zij
rampzalig zijn, dan zou één ding haar altijd rehabiliteren: alleen zij
weet wat voor terreur je moet gebruiken om die wereld van bezitters, de
afgrijselijkste van alle mogelijke werelden, door elkaar te schudden.
Iedere vorm van bezit, laten we niet bang zijn dat te benadrukken,
onteert en verlaagt, en vleit het monster dat in ieder van ons
sluimert. Over al is het maar zo iets als een bezem beschikken, wat dan
ook als jouw bezit beschouwen, betekent deel hebben aan de algemene
onwaardigheid. Met wat een trots ontdek je dat niets je toebehoort, wat
een openbaring Je beschouwde jezelf als de minste van alle mensen, en
plotseling, verrast en als het ware verlicht door je armoede, lijd je
er niet meer onder; integendeel, je bent er trots op. En het enige wat
je nog wenst, is even berooid te zijn als een heilige of een
krankzinnige."( uit: Geschiedenis en Utopie, Arbeiderspers 2002, ISBN
90 295 0973 2)
Laten we eindigen met een Litanie van die Einzigen, de
eenlingen, de voorbijgangers en met name van de kinderen:
LITANIE voor alle grote mensen
die denken dat ze iets anders moeten en kunnen worden dan mens, heb mededogen met hen
die zo hun best doen om aardig gevonden te worden, heb mededogen met hen
die denken dat ze zijn wat ze denken, heb mededogen met hen
die denken dat zichzelf zijn betekent je identificeren met de rol die je speelt
die geloven dat de kleren de mens maken, heb mededogen met hen
die met drank en drugs hun geweten sussen, heb mededogen met hen
die geloven dat andere mensen, die geloven dat andere mensen etc., weten hoe ze moeten leven, heb mededogen met hen
die een kunstje hebben geleerd waar ze hun brood mee moeten verdienen, heb mededogen met hen
die kritiekloos geloven in de theorieën en andere hersenspinsels van de wetenschappen, heb mededogen met hen
die zich willoos overgeven aan de "hulp"verleners, heb mededogen met hen
die hebben afgeleerd om zelf te kijken en te luisteren, heb mededogen met hen
die geloven dat als hun lichaam maar gezond is, hun geest dat ook zal worden, heb mededogen met hen
die zich moeten ontspannen omdat ze zo gespannen zijn, heb mededogen met hen
die de tijd doden en daarmee de eeuwigheid verkrachten, heb mededogen met hen
die vinden dat ze zich op moeten sieren, omdat ze niet van zichzelf houden, heb mededogen met hen
die pillen slikken om een beter mens te worden, heb mededogen met hen
die leuke dingen moeten doen omdat ze hun manier van leven niet leuk vinden, heb mededogen met hen
die anderen en omstandigheden de schuld geven van hun ongeluk, heb mededogen met hen
die niet weten waarom ze leven en waarom ze dood gaan, heb mededogen met hen
die zich als makke schapen overgeven aan hun dokters, heb mededogen met hen
die hun heden door hun verleden laten bepalen, heb mededogen met hen
die trots zijn als ze het gemaakt hebben in deze maatschappij, heb mededogen met hen
die in de illusie verkeren dat ze uit boeken kunnen leren, hoe ze gelukkig kunnen worden, heb mededogen met hen
die gedwee achter deskundigen, geleerden en leiders aanlopen, heb mededogen met hen
die niet zijn wat ze eigenlijk zijn, heb mededogen met hen
die zichzelf, de wereld en dus de anderen ook niet begrijpen, heb mededogen met hen
die denken dat ze nu eenmaal zo zijn en dus niet kunnen veranderen, heb mededogen met hen
die denken dat ze in de toekomst kunnen kijken, heb mededogen met hen
die zo kortzichtig zijn dat ze in toeval geloven, heb mededogen met hen
die alles willen horen, behalve dat ze zelf medeverantwoordelijk zijn voor hun ongeluk, heb mededogen met hen
die ziende blind en horende doof zijn, heb mededogen met hen
die voor wat hoort wat liefde noemen, heb mededogen met hen
die tot hun god bidden om hen uit hun zelfgecreëerde en in stand gehouden tranendal te verlossen, heb mededogen met hen
die oorlog vrede noemen, slavernij vrijheid en onwetendheid kracht, heb mededogen met hen
die zich koest laten houden met brood en spelen, heb mededogen met hen
die denken dat ze over de ruggen van anderen hun geluk kunnen grijpen, heb mededogen met hen
die schaamteloos hun ijdelheid etaleren, heb mededogen met hen
die niet tevreden zijn met zichzelf, dus nooit tevreden met de anderen, heb mededogen met hen
die zich verschuilen achter hun maskers en dat niet eens meer beseffen, heb mededogen met hen
die zich hedonistisch overgeven aan genot en schijt hebben aan de wereld, heb mededogen met hen
die met hun eigen onvolmaaktheden een oordeel over anderen vellen, heb mededogen met hen
die zichzelf voor de gek houden en zich voor de gek laten houden, heb mededogen met hen
die allemaal vuile handen hebben en ze in onschuld wassen, heb mededogen met hen
die zich afsluiten voor de ellende van hun medemensen, omdat dat in hun kraam niet te pas komt, heb mededogen met hen
die bevrediging in hun werk vinden, heb mededogen met hen
die vinden dat de mensheid vooruitgaat en niet zien dat ze de wereld naar de kloten helpen, heb mededogen met hen
die wijzen met hun vingertje en vergeten naar zichzelf te kijken, heb mededogen met hen
die zich niet realiseren dat voor hun luxe anderen zich afgesloofd hebben, heb mededogen met hen
die hun kinderen aan deze gedrochtelijke maatschappij offeren, heb mededogen met hen
die zeggen dat het nou eenmaal altijd zo geweest is en dus zo zal blijven, heb mededogen met hen
die hun onzekerheid achter hun zekere masker verbergen, heb mededogen met hen
die zich over de ruggen van anderen naar boven werken, heb mededogen met hen
die slaaf zijn van hun hartstochten, verslavingen en willen, heb mededogen met hen
die niet weten waarom ze doen wat ze doen, heb mededogen met hen
die denken dat ze iets anders kunnen zijn dan mens, heb mededogen met hen
die van alles en iedereen afhankelijk zijn en dat vrijheid noemen, heb mededogen met hen
die zich door hun gevulde hoofden en niet door hun geweten laten leiden, heb mededogen met hen
die allemaal hun "eigen" waarheid hebben, heb mededogen met hen
die publiekelijk schaamteloos over hun afwijkingen praten, heb mededogen met hen
die zelf niet horen wat ze zeggen, laat staan wat anderen zeggen, heb mededogen met hen
die de pot verwijten dat de kachel zwart ziet, heb mededogen met hen
die allemaal weten wat normaal is, heb mededogen met hen
die denken dat ze de natuur kunnen verbeteren, heb mededogen met hen
die denken dat hun eigen mening hun eigen mening is, heb mededogen met hen
die eigenmachtig bepalen wat goed en fout is, heb mededogen met hen
die denken dat ze van hun kinderen iets moeten maken, heb mededogen met hen
die zoveel hebben en dus niet kunnen zijn, heb mededogen met hen
die hun recht zoeken in een onrechtvaardige wereld, heb mededogen met hen
die trots zijn op hun verworvenheden, heb mededogen met hen
die blind zijn en zich door blinden laten leiden, heb mededogen met hen
Vergeef het hen want ze wetenniet wat ze doen.
Het hoopvolle is dat zo gauw iemand wel beseft wat hij nou
eigenlijk doet en daarmee ophoudt, hij een Einzige zal zijn, een
unieke, een autonoom en waarachtig mens.
De enige Nederlandse vertaling tot nu was de vertaling van
Jaak Lansen, uit 1906, die als fotoreproductie nog steeds verkrijgbaar
is bij de uitgeverij Cagliostro. Maar het is een ongelofelijk beroerde
vertaling, niet vanwege het taalgebruik, want Stirner is door zijn vele
woordspelingen en neologismen niet eenvoudig te vertalen, maar door het
feit dat Lansen buitengewoon slordig met de oorspronkelijke tekst is
omgegaan. Hij laat zinnen weg, voegt eigenhandig van alles toe,
schrijft "wel" als er "niet" staat, en de vraag is of hij er een
woordenboek bij geraadpleegd heeft. Deze nieuwe vertaling van de
oorspronkelijke Duitse tekst, is in ieder geval betrouwbaar, wellicht
geen parel van een vertaling, maar volgt wel Stirners tekst op de voet.
Rest mij nog wat te verduidelijken over "Het egoïsme" van Stirner,
waarmee hij iets totaal anders bedoelt dan wat er nu voor doorgaat.
Zijn egoïsme is wellicht een wat ongelukkig gekozen woord, maar hij
bedoelt daar eigenlijk de onafhankelijkheid mee, het je losmaken van de
bemoeizucht van anderen, anderen niet lastig vallen, autonoom zijn,
iedereen laten zijn zoals die is en dat geldt met name voor de kinderen.
En tot slot, waar het bij Stirner eigenlijk allemaal om draait is dat hij laat zien dat je geen twee dingen tegelijk kunt zijn, niet én jood én mens, niet én christen én mens en je kunt daar verder alles voor invullen, bakker, wetenschapper, marxist, kunstenaar, vader, student, homofiel, moslim, patiënt, Nederlander, of welk ander masker dan ook. Autonoom zijn betekent je ontdaan hebben van de identiteit die je aan anderen ontleend hebt en als bagage met je meetorst, van je tweede natuur, of geaardheid zoals dat tegenwoordig heet.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
En daar zitten ze dan, de "rijken" en "voornamen" in hun
schouwburgen, theaters en muziektempels, royaal gesubsidieerd met
belastingpenningen van het volk, en genieten van Büchners toneelstukken
en Alban Bergs opera Wozzeck, maar hebben niet in de gaten dat juist
zij daarin worden aangeklaagd. In wezen een nogal masochistische
bezigheid, ware het niet dat zij zich echt van geen kwaad bewust zijn.
Het gaat in hun ogen over heel iets anders en de belangrijkste reden
van die verblinding is, dat ze niet kunnen vergelijken, dat ze geen
patronen kunnen herkennen, dat ze denken dat het altijd over anderen
gaat. Maar zij zijn het die nog steeds een maatschappij in stand
houden, die aan de lopende band Wozzecks uitbraakt, zij zijn de Eloi
die een onderwereld van Morlocks hebben gecreëerd, zij zijn de
Houyhnhnms die over de ruggen van Yahoos hun eigen elitaire
wereldje bevolken, blind voor het onrecht in deze maatschappij.
Büchner klaagt hen nog steeds aan.
De Letter E in Delphi op een munt van
Keizerin Faustina de Oudere, (89 – 140 n.C.),
tante en schoonmoeder van Marcus Aurelius
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Het is algemeen bekend dat op de tempel in Delphi de
inscriptie stond Γνωθι σεαυτον, Ken uzelve, maar
vrijwel onbekend is dat daar ooit nog een ander, op zijn minst even belangrijk opschrift te
lezen viel, namelijk de letter E, waar eigenlijk alleen Plutarchus een
verhandeling over heeft geschreven.
Plutarchus schreef dit boeiende stuk met de titel 'De E in
Delphi,' in de vorm van een dialoog, waarin hij zichzelf en een aantal
andere sprekers opvoert. Het is vermeldenswaard dat Plutarchus een
goede persoonlijke vriend was van Clea, de Delphische priesteres in
zijn tijd, en dat hij goed op de hoogte en altijd bezig was om meer te
weten te komen over de aard en geschiedenis van de orakels, niet alleen
in Delphi, maar ook elders. Zijn grootste belangstelling lag echter bij
Delphi, omdat hijzelf daar een van de twee priesters van Apollo was.
Het belangrijkste onderwerp van de discussie is de letter E, een
opvallende inscriptie op het heiligdom in Delphi.
In zijn inleiding bij de dialoog vermeldt F. C. Babbitt, het
volgende: in de verhandeling over de E in Delphi verhaalt Plutarchus
ons dat naast de welbekende inscripties in Delphi er ook een afbeelding
bestond van de letter E, de vijfde letter van het Griekse alfabet. De
Griekse naam voor die letter was EI, en deze tweeklank is, naast het
feit dat die in de tijd van Plutarchus werd gebruikt als naam voor de
letter E, ook het Griekse woord voor 'als,' en bovendien het woord voor
de tweede persoon enkelvoud van het werkwoord 'zijn' (Gij
zijt, jij bent).
De opzet van de verhandeling doet denken aan het boek Job,
waarin Job's drie vrienden met ingenieuze maar rammelende verklaringen
komen over de in hun ogen verdiende ellende van Job en uiteindelijke de
onbekende jongeling Elihu in een vlammend betoog duidelijk laat zien
dat Job zich zijn ellende inderdaad zelf op de hals had gehaald, niet
alleen hoe maar ook waarom.
Zo hebben de gespreksgenoten van Plutarchus ongelofelijk
gezochte en ongeloofwaardige leuterverhalen - overigens niet veel
anders dan die van onze huidige theologen en filosofen - over de
betekenis van de letter E en stelt Plutarchus hen in zijn slotverklaring allemaal in de schaduw.
Prof. Jan Hendrik van de Berg geeft in 'Devoot Humanisme'
(zie onderaan) nog een volstrekt originele verklaring van de
inscripties in Delphi, maar betrekt daar niet de letter E in.
Maar de meest voor de hand liggende verklaring is tevens de meest eenvoudige:
Γνωθι σεαυτον > ken jezelf
en E > je bent
Met andere woorden: wie beseft dat hij alleen maar mens is en
niets anders kan zijn, die begrijpt dat verleden en toekomst slechts hersenspinsels zijn, die IS. Dan heb je
Γνοσις, Gnosis, de ware kennis. In verschillende gnostische geschriften uit de Nag Hammadi-bibliotheek
wordt God aangesproken met 'Degene-die-is' en 'Gij
die bent.' En in de Openbaring van Jacobus, zegt Christus tot Jacobus dat hij de band met
het vlees dat hem omgeeft moet losmaken en dan zegt hij:
'Dan zul je Degene-die-is
bereiken, en zul je niet langer Jacobus zijn, maar dan ben je Degene-die-is.' [1]
Zo staat dus in Exodus:
'Toen sprak God tot Mozes:
'Ik ben die is.'
Met andere woorden:
Wie is, is als God.
Daarom staat in Psalm 82:6
Gij zijt goden, ja, allen zonen des Allerhoogsten
Paracelsus schreef:
"In staat te zijn datgene te begrijpen wat het lot
veroorzaakt, is God begrijpen; en God begrijpen is God zijn, want
alleen het gelijke kan het gelijke begrijpen" (m.a.w. Wie zichzelf kent, kent God!)
Maar hoe gevaarlijk dat is laat Meister Eckehart zien:
"Het woord door Augustinus gesproken: "Wat de mens liefheeft
dat is de mens", moet op deze wijze worden verstaan: Heeft hij een
steen lief, dan is hij een steen; heeft hij een mens lief dan is hij
een mens; heeft hij God lief..... en nu durf ik niet verder te spreken,
want als ik zeg dat hij dan God is, dan zoudt gij mij kunnen stenigen"
Maar als je een christen-gelovige bent en er dus van overtuigd bent dat je een zondig, onvolmaakt wezen bent, dat slechts geneigd is tot alle kwaad, of een evolutieleer-gelovige, die zichzelf slechts kan zien als een gemankeerde aap, zul je nooit kunnen Zijn. Wat een zelfverloochening, wat een godverloochening, wat een zelfvernedering, wat een tragiek!
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1884 schreef een rector van een Londense school, onder
pseudoniem, dit kleine beeldschone werkje. Het lijkt een vlijmscherpe,
wrange, onthullende maatschappijkritische satire, zeer kunstig verpakt
in een zorgvuldig uitgewerkte metafoor, vergelijkbaar met Candide van
Voltaire, Gargantua en Pantagruel van Rabelais en Gullivers Reizen van Swift.
Maar het is meer!
Beschrijft een gewone satire wantoestanden in de maatschappij,
klassentegenstellingen, machtswellust, leugen en bedrog, uitbuiting, de
kloof tussen arm en rijk, ijdelheid en kortzichtigheid, de schrijvers
verzanden allemaal in cynisme omdat ze geen uitweg uit het tranendal
zien, geen eschatologie hebben.
Hoe anders is en hoe hoopvol is dit Evangelie van de Drie Dimensies!
Ogenschijnlijk lijkt Platland een beschrijving van Abbott's eigen
Victoriaanse tijdsgewricht. Een maatschappij waarin de mensen,
vastgeketend in hun klassen, hun vooroordelen, en verblind door hun
kortzichtigheid, in de illusie verkeren dat ze in de enig denkbare
wereld leven, vergelijkbaar met het leven, wat Plato in de Allegorie
van de Grot beschrijft. In Platland leven de bewoners het door hun
afkomst gepredestineerde leven, zoals dat overal en in iedere cultuur
het geval is. Zij leven niet maar hun leven wordt geleid, bepaald en
beperkt door "eigen"gemaakte regels, tradities, normen en waarden,
vooroordelen en overtuigingen, die ieder op de plek houden die hem is
toebedeeld. In 1964 schreef Herbert Marcuse "De een-dimensionale mens".
Er was een rimpeling in de vijver van zelfgenoegzaamheid. Ze dronken
een glas en deden een plas en iedereen bleef net zo eendimensionaal als
hij was, levend en stervend in zijn eigen Platland. Alleen iemand die
zichzelf losgemaakt heeft, buiten de structuur en het systeem, dus
buiten de maatschappij geplaatst heeft, kan de krankzinnigheid van het
leven in de maatschappij overzien. Alleen de Platlander die de durf
heeft de Bol te volgen, kan worden als de Bol en alles begrijpen.
"Ieder mens is op ieder moment in staat om zich alles wat er ooit met
hem gebeurd is te herinneren en om alles dat overal in het universum
gebeurt waar te nemen." schrijft Aldous Huxley in "The Doors of
Perception" en in het Evangelie van Thomas staat (logion 2): "Jezus
sprak: laat hem die zoekt, zonder ophouden zoeken, totdat hij vindt. En
als hij vindt, zal hij in verwarring raken, en als hij in verwarring
geraakt is, zal hij zich verwonderen, en hij zal heersen over het Al".
Jezus was gewoon een Bol en wees de weg uit Platland, de weg naar de vrijheid!
Dat is de boodschap en de profetische strekking van Platland.
Zoals Edwin Abbott aan het einde van het verhaal verzucht:
"Toch leef ik met de hoop dat deze memoires op een of andere
manier, ik weet niet hoe, hun weg mogen vinden naar de harten van de
mensheid in enige Dimensie, en een ras van rebellen zal doen opstaan
dat zal weigeren zich te beperken tot een bekrompen Dimensionaliteit."
En wat is er tot nu met Platland gebeurd?
Wiskundigen hebben zich op de verpakking van de boodschap gestort,
zoals de theologen dat met de evangeliën gedaan hebben. In hun
eigen Platland, aan hun eigen Wentbridge-Universiteiten redetwisten ze
eindeloos en met vele scherpzinnige argumenten over het Onvoorstelbare,
de Vierde Dimensie en over God, wat op hetzelfde neerkomt en nog steeds
delen alle Kubussen het lot van dat ongelukkige Vierkant, doodgezwegen,
verketterd en opgesloten in psychiatrische inrichtingen. En nog steeds
ondergaan al die kleine gave prachtige Bolletjes, die altijd en overal
in de hele mensen geschiedenis in Platland geboren worden hetzelfde
tragische lot. Platgeperst en misvormd tot Twee-dimensionalen die
gedoemd zijn om het bizarre spel in Platland mee te spelen.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Ooit schreef Nikolaj Berdjajev: 'Utopieën zijn uitvoerbaar, de vraag is alleen hoe we kunnen voorkomen dat ze worden uitgevoerd.' En Cioran verduidelijkte dat in zijn Geschiedenis en Utopie als volgt: 'Een echte utopie bedenken, met overtuiging het tafereel van een ideale maatschappij schilderen, daarvoor is een bepaalde dosis argeloosheid en zelfs onnozelheid nodig, die, indien te opvallend, de lezer uiteindelijk mateloos gaat irriteren. De enige leesbare utopieën zijn die welke voor de grap, als tijdverdrijf of uit misantropie geschreven zijn, en die een aankondiging zijn van of doen denken aan Gullivers reizen, die Bijbel van de ontgoochelde mens, de kwintessens van niet-hersenschimmige visioenen, een utopie zonder hoop. Met zijn sarcasmen heeft Swift een genre zozeer van zijn onnozelheid ontdaan dat hij het vernietigd heeft.' En dat geldt dus ook voor dit boek van James Hilton dat, hoeveel hunkering het ook bevat naar een volmaakt leven, een duidelijk overzicht geeft van alle ingrediënten die van elke als utopie bedoelde onderneming, sinds Plato's Politeia en More's Utopia, uiteindelijk een dystopie maken. Altijd is er een elite, geen wijze maar geleerde mannen, of een goeroe die bepalen hoe het klootjesvolk dient te leven. Er zijn dus altijd klassen. Kinderen komen in de beschrijvingen van de utopisten niet voor of worden door de staat of gemeenschap opgevoed, natuurlijk volgens de richtlijnen van diezelfde elite. Er is sprake van escapisme, want utopische gemeenschappen worden gesticht op afgelegen eilanden, in ontoegankelijke valleien en andere afgelegen gebieden die met geweld verdedigd moeten worden tegen de boze buitenwereld. Alle onderlinge verhoudingen zijn op macht gebaseerd, al is het maar de macht van 'kennis.'. Op een of andere manier vindt er een vorm van eugenetica plaats en geen enkele utopische gemeenschap weet raad met seksualiteit. Een verdere misvatting is dat er altijd dokters zijn, terwijl het toch voor de hand ligt dat er in een ideale wereld geen zieken zijn. En wat het meest fnuikend is dat al die utopiebedenkers in hun beschrijving van hun ideale wereld allemaal hun eigen vooroordelen inbrengen, hun bagage, frustraties, heimelijke verlangens en er dus in principe van uitgaan dat mensen niet gelijk zijn en daarom zijn alle utopieën ten dode gedoemd. Het enige waarin alle mensen gelijk zijn is dat ze mens zijn en de ware eutopie is dus een gemeenschap van mensen die zich van al hun bagage ontdaan hebben, autonome mensen die in vrijheid, gelijkheid en broederschap over een gemeenschappelijke, grenzenloze aarde zwerven. Er is maar één Verloren Paradijs, en dat is het kinderparadijs, waaruit iedereen door zijn opvoeders verdreven is en vervolgens met zoveel bagage beladen is, dat hij niet meer door de enge poort weer naar binnen kan gaan. En daarom staat er geschreven, 'zo ge niet wordt als de kinderen, zult gij het Verloren Paradijs niet weer ingaan.' Een fraai overzicht van de belangrijkste utopiën (die dus stuk voor stuk dystopiën blijken te zijn) en als zodanig bedoelde dystopische boeken is te vinden in Douwe Fokkema's Perfect Worlds, Utopian Fiction in China and the West.
Inleiding bij deze vertaling:
In 1653 bezocht de Engelse oriëntalist Edward Pococke
senior de soeks in Aleppo en keerde naar Engeland terug met een koffer vol souvenirs.
Hij plantte een Syrische ceder in zijn pastorietuin in Berkshire, een Syrische
vijgenboom in Christchurch in Dorset en overhandigde zijn zoon Edward
junior, eveneens Arabist, een fraai gekalligrafeerd door de tijd
aangetast manuscript. Dat was Hayy ibn Yaqzan. Het manuscript dat zich
nu in de Bodleian Library in Oxford bevindt, werd in 1303 in Alexandrië
gekopieerd door een onbekende schrijver, waarschijnlijk een Jood, omdat
het aantekeningen in het Hebreeuws bevat. In 1671 verscheen de Latijnse
vertaling van de hand van Edward Pococke junior en sloeg in als een
bom. De Verlichting was in volle gang en het boek met de ondertitel Philosophus
Autodidactus behandelde het begrip tabula rasa, voor het eerst
gebruikt door Aristoteles en later overgenomen door John Locke. Locke
was een leerling van Pococke senior en later privéleraar van Edward
junior. Hij vermeldt een bijeenkomst in Londen die belegd was om dit
"nieuwtje" te bespreken en volgens Russell was Locke niet alleen bekend
met maar ook sterk beïnvloed door Hayy ibn Yaqzan. Zijn Essay
Concerning Human Understanding uit 1690 is dan ook zonder twijfel
geïnspireerd door Hayy. Ook Leibniz dweepte met het boek. In
hetzelfde jaar van de uitgave van Pococke, dus in 1671, verschenen, twee
verschillende Nederlandse vertalingen, in 1672 gevolgd door een
vertaling op initiatief van het kunstgenootschap Nil Volentibus
Arduum door Johannes Bouwmeester, een vriend van Spinoza en
mogelijk op diens verzoek. Uiteindelijk was Spinoza al sinds 1660 bezig
met zijn Verhandeling over de verbetering van het verstand,
waar hij zijn verdere leven aan gewerkt heeft, maar dat onvoltooid is gebleven.
Het boek is doordrenkt van Aristoteles, de grote
systeembouwer, die als een magazijnbediende het hele leven
catalogiseerde en allerlei nieuwe begrippen introduceert om zijn
bouwwerk te verfraaien en zo een ondoorgrondelijk labyrint creëert, wat
door alle sofisten tot op heden nog steeds vreselijk knap gevonden
wordt. Het duurde nog eeuwen voordat Wittgenstein in zijn Tractatus
schreef: "Wat gezegd kan worden, kan duidelijk worden gezegd; en
waarover niet kan worden gesproken, moet men zwijgen."
Ondanks de goede bedoelingen gaat ook Hayy ibn Yaqzan daar
vreselijk mank aan. "Opgaan in het Ene, in God" de mystieke ervaring en
het einddoel het mystieke ervaren, je onafgebroken één
voelen met alles wat is, met het zijnde, kan nooit al denkend of redenerend bereikt
worden, of zoals Kahlil Gibran dat ooit zei: "De karavaan van het
denken bereikt nooit het hart." Hayy komt ter wereld op een onbewoond
eiland en leeft in en met de natuur. Dat is het einddoel waar alle
mystici naar streven en de rest is alleen maar ballast.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Als een twintigste-eeuwse Prediker schrijft H. G. Wells een
parabel, die tot dezelfde conclusie leidt: Er is niets nieuws onder de
zon en het is allemaal ijdelheid waarmee de mens zich vermoeit. Ach,
zullen mensen zeggen, ondergrondse Morlocks, tijdreizen, allemaal
flauwekul, maar dat zijn dezelfde mensen die uiterlijk een keurige,
beschaafde Dr. Jekyll zijn en een Mr. Hyde herbergen, of een Eloi met
zijn innerlijke Morlock, het beest dat bedwongen moet worden en waarmee
in het weekend voetbalstadions en feestzalen zich vullen en die dat
niet beseffen. Dat zijn de mensen die letterlijk nemen wat figuurlijk
bedoeld is en omgekeerd. Dat zijn mensen die geleerd hebben in woorden
en begrippen te denken en voor wie verbeelding een anachronisme is
geworden, iets voor kinderen. Die niet meer begrijpen dat sprookjes
ooit onze mythen waren. Dat zijn de mensen die zeggen: ik ben nu
eenmaal zo en zich afsluiten voor alles wat dat nu-eenmaal-zo-zijn
bedreigt en altijd denken dat het over de ander gaat. Dat zijn de
mensen zonder dromen en idealen, die ingewikkeld leven en dus
ingewikkeld dood gaan.
De Time Machine was Wells' eerste boek, met een
vernietigende analyse van de Engelse upper-class, maar ook van de
arbeidersklasse, die zich als gedwee vee liet onderdrukken. Maar de
upper-class vond het een fantasierijk verhaal, met leuke speculaties
over ruimte en tijd, maar begreep helemaal niet dat het over haar ging.
En nog steeds is er niets veranderd, op wereldschaal zijn de Eloi het
rijke Westen en de Morlocks de onderklasse en de derde Wereld die daar
onherroepelijk mee gepaard gaat. Maar het geldt ook voor elke natie
afzonderlijk, die elk zijn eigen onderklasse creëert en voor elk
individu afzonderlijk. Geen medaille zonder onderkant, geen borduurwerk
zonder warboel aan de ander kant en als je die warboel uithaalt,
verdwijnt ook de afbeelding. Geen rijkdom zonder armoe, geen God zonder
Duivel, geen hemel zonder hel, geen verworvenheden zonder
verwordenheden. En de mens creëert dat allemaal zelf en probeert
dat met steeds meer inspanningen in stand te houden, deze toren, zoals
Wells schrijft, die ooit op de bouwers zal neerstorten.
Waarschijnlijker is het verstandiger hem af te breken, voordat het zover komt.
In de Time Machine ziet Wells af en toe nog het
betrekkelijke van de wetenschap in, maar in zijn volgende boeken gaat
hij de wetenschap steeds meer als de grote heilbrenger zien en de
utopieën die hij dan ontwerpt, zijn even gruwelijk als Plato's
Republiek, Moore's Utopia, Campanella's Zonnestad, Fouriers
Phalanstère, en al die duizenden ander Utopieën die in de loop der
eeuwen bedacht en uitgeprobeerd zijn en die allemaal als basis hadden
dat een elite uitmaakte hoe andere mensen moesten leven. De utopie van
de democratie, van het kapitalisme is niet minder gruwelijk en de tol
die de mensheid daar, in haar onwetendheid, voor betaald onvoorstelbaar misdadig.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Elie Luzac, (1721-1796), studeerde rechten in Leiden, werd
ter plaatse boekdrukker en boekverkoper en was daarnaast publicist. Hij
had ook een filiaal in Göttingen. In december 1747 gaf hij L'Homme
Machine uit. De auteursnaam van de Franse arts Julien Offray de la
Mettrie werd niet vermeld, wel die van Luzac zelf. De publicatie baarde
een enorme ophef, onmiddellijk werd het werk in beslag genomen en een
gerechtelijke procedure tegen hem in gang gezet. Luzac moest zich
verantwoorden voor de Kerkeraad van de Waalse Kerk in Leiden en schreef
naar aanleiding daarvan zelf het verdedigingsgeschrift L'Homme
plus que Machine. Het verbod van L'Homme Machine
was vanzelfsprekend een uitstekende reclame en het beleefde dus meerdere
illegale herdrukken. Hoewel Luzac zich zeer inzette voor de vrijheid
van drukpers en controversiële geschriften uitgaf, is het toch
zeer de vraag of hij dat niet voornamelijk deed uit opportunistische
overwegingen. Johann Formey, secretaris van de Pruisische Academie voor
Wetenschappen, die de publicatie van L'Homme Machine
betreurde, beklaagde zich daarover bij Luzac en kreeg ten antwoord:
"Over wat u mij vertelt aangaande boekverkopers die boeken drukken die
strijdig zijn met de godsdienst, heb ik de eer u mede te delen dat ik
dienaangaande uw mening niet deel. Net zoals een wijnhandelaar niet
verplicht is een dronkaard wijn te weigeren, zolang hij die elders kan
krijgen, is een drukker niet verplicht een manuscript te weigeren, dat
ondanks zijn weigering toch wel zal verschijnen."
Over het werk zelf (waarvan overigens sommige onderzoekers
aannemen dat La Mettrie dat zelf geschreven heeft): L'Homme
Machine
is een warrig geschrift. La Mettrie is het prototype van de pure
Materialist, voor wie de materie uit geordend bewegende atomen bestaat,
maar die er geen flauw benul van heeft, waarom die atomen geordend
bewegen, laat staan waartoe. Luzac, niet minder warrig, is de man van
het compromis, materie en nog iets anders en komt uiteindelijk bij een
God uit, een en al goedheid, welwillendheid en volmaaktheid, die alleen
aanbidding verdient. Praten over een goede God, zonder sluitende
theodicee, zal altijd onaanvaardbaar blijven en bibliotheken vol nodig
hebben om tevergeefs het gat te pogen te dichten. Diametraal tegenover
de Materialist, staat de Idealist, die geen materie kent, geen atomen
of deeltjes, als fundamentele bouwstenen van de materie, maar de
materie ziet als, om de huidige terminologie te gebruiken, de
rimpelingen in het eeuwige en oneindige Higgsveld en deeltjes als
artefacten. "Gods wil doen" betekent daarin je laten meedrijven in het
Higgsveld, de Tao, geen weerstand bieden, niets zelf willen (immers
alle lijden komt van het willen, zei de Boeddha al), maar als een
druppel opgaan in de eeuwige zee, je plooien naar de impliciete orde en
zijn wie je bent. Dat ervaren levert de enige ware en sluitende
Theodicee op.
De afgelopen tweehonderdvijftig jaar is er niets veranderd.
Discussies over de ziel, materie, lichaam en geest, zijn onophoudelijk
doorgegaan en hebben nog steeds niets opgeleverd, behalve een
Higgsboson, waarvan niemand weet wat hij daarmee moet en dat
desalniettemin met groot gejuich wordt binnengehaald. Ja, zegt de
wetenschapper dan: we weten nog niet wat we daarmee kunnen, maar het
fundamentele onderzoek is heel belangrijk voor de geneeskunde en heeft
wel de CT-scan opgeleverd, waarbij hij gemakshalve over het hoofd ziet,
dat deze zieke vertechnologiseerde wereld, zelf de producent is van al
die ziekten. En weer worden boeken volgeschreven over de ziel, de vrije
wil, en alle schrijvers kijken door hun gekleurde evolutieleerbril en
denken dat wat ze zien de werkelijkheid is. Zoals de christenen als ze
er niet meer uitkomen, als een duveltje uit het doosje met hun Here
Jezus aankomen, doen de wetenschappers dat met de evolutietheorie, niet
beseffend dat je daar wel in moet geloven. De zwartrok is verdwenen en
zijn rol is naadloos overgenomen door witte jassen en toga's, die
zichzelf en hun medemensen zien als gemankeerde apen. Er is niets
nieuws onder de zon.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1790 verscheen in Frankfurt am Main, vanzelfsprekend
anoniem, het boekje Reise eines Erdbewohners in den Mars,
geschreven door de, niet ouder dan vijfendertig jaar geworden,
kandidaat in de rechten en rondtrekkend schrijver Carl Ignaz Geiger,
die onderweg, tegen betaling, voordroeg uit zijn eigen werk. Van de
oorspronkelijk editie van dit boekje bestaat nog maar één
exemplaar, dat zich bevindt in de bibliotheek van de Universiteit van Michigan in
Ann Arbor, maar inmiddels bestaat er een Duitstalige driedelige uitgave
van zijn verzameld werk.
Geiger was een satiricus met een vlijmscherpe pen, die in de huid van de hoofdpersonen uit zijn boeken kruipt om ongestraft alle wantoestanden die hij om zich heen ziet aan de kaak te stellen. Vanaf de zijlijn beziet hij als een buitenstaander alle krankzinnigheden die voor zijn ogen opdoemen. In 1789 publiceert hij in Amsterdam zijn Reis van een Engelsman door een deel van Zwaben en de onbekendste streken van Zwitserland en in de fictieve mededeling van de uitgever vooraf, heeft hij het over een "zeldzame stoutmoedigheid en vrijmoedigheid" die uit het boek blijken. In 1783 had hij al een tirade geschreven tegen keizer Jozef II, die geldt als een van de verlichte despoten, naast Catharina II van Rusland en Frederik II van Pruisen, onder de titel, Aan Zijne Excellentie de Rooms-keizerlijke-koninklijke-apostolische Majesteit, Josef II, tiran der Duitsers, met wiens zogenaamde verlichting hij daarin genadeloos afrekent, waarna hij gearresteerd werd.
In navolging van Jean-Jacques Rousseau pleit Geiger in zijn
werken en dus ook in onderstaand verhaal voor een terugkeer naar de
eenvoud en leven volgens de natuur. Na de rampzalige bezoeken aan het
door priesters, die "hun God opvreten en hun vorsten vermoorden,"
gedomineerde Papaguan, en het door en door militaristische Plumplatsko,
belandt hij in het arcadische Momoly, waar de mensen naakt
rondlopen, "geen priesters, artsen, soldaten of koningen zijn" en peis
en vree heersen.
Het is aandoenlijk om te zien hoe hij worstelt met de
seksualiteit daar ter plekke en een heel ingewikkelde constructie moet
bedenken om het geheel in redelijke banen te leiden. Zoals vanaf Plato
alle utopisten geen raad hebben geweten met een steeds groeiende
bevolking en uiteindelijk allemaal op een of andere manier hun
toevlucht gezocht hebben in een positieve of negatieve eugenetica,
omdat ze het libido als een natuurlijk instinct beschouwden, schrijft
ook Geiger hier dat de voortplantingsdrift "de heiligste drift is die
God in de mens gelegd heeft." Meteen al op pag. 4 van zijn An
Essay on the Principle of Population, enz. uit 1798
schrijft Thomas Robert Malthus: "de tweede veronderstelling luidt dat
de passie tussen de seksen nodig is en zal blijven bestaan in nagenoeg
de huidige vorm" en dat is niet gewoon een veronderstelling, maar een
vooroordeel, waar hij de rest van zijn boek op baseert. Want als dat zo
is, betekent dat onherroepelijk dat de ongebreidelde bevolkingsgroei
een autonoom proces en overbevolking een vanzelfsprekend gevolg daarvan
is, terwijl je alleen maar je gezond verstand (dus heel iets anders dan
Darwin) hoeft te raadplegen (en naar jezelf en de kleine kinderen hoeft
te kijken!) om te begrijpen dat dat zogenaamde instinct een
cultuurartefact is. Ook Plato had daar al een vermoeden van als hij in
het Symposion, in de rede van Aristophanes, de valkuil van Eros
beschrijft, of het libido, zoals we dat tegenwoordig noemen. "Ooit was
de menselijke natuur anders, want toen was de mens heel (zoals het
kleine kind nog steeds heel is) en het was van een mannelijk/vrouwelijk
geslacht" en dan beschrijft hij een schepsel met vier armen en benen en
twee ruggen (maar eigenlijk had hij het kleine "hele" kind moeten
beschrijven). En zij vielen de Goden aan en om een eind te maken aan
hun opstand besloten de Goden hen in twee helften te snijden. En Zeus
sneed de schepsels in tweeën "zoals men morellen doorsnijdt of
eieren met een haar." "Maar nu," verhaalt Plato, "zijn wij verdeeld in twee
helften vanwege onze onrechtvaardigheid." Zo werden we
mannelijk en vrouwelijk, twee polen en iedere helft zoekt zijn
wederhelft en samen zijn zij weer een. De Goden plantten Eros of het
Libido, de hereniger, in de mensen en daardoor gedreven proberen de
mensen van twee weer een te maken."
Twee halve, in een mannelijk en vrouwelijk rolpatroon gepolariseerde, mensen trekken elkaar onweerstaanbaar aan en zijn dus slaaf van hun libido. Twee hele mensen zijn autonoom, onafhankelijk en tevreden (hoeven zich dan ook niet te bevredigen) en kunnen belangeloos van elkaar houden, omdat ze elkaar niet nodig hebben.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Félicité de Lamennais, door zijn vrienden Féli genoemd, werd
in 1782 geboren in Saint Malo in een familie van groothandelaren en
scheepseigenaars. Zijn vader was door Lodewijk XVI in de adelstand
verheven, maar desondanks slaagde hij erin de Franse Revolutie te
overleven. Toen Félicité vijf jaar was stierf zijn moeder en werd hij
in huis genomen door zijn oom, een zeer ontwikkeld man met een grote
bibliotheek. De jongeman bracht zijn jeugd door met lezen, leerde
zichzelf talen en werd, zoals veel autodidacten zeer erudiet en
veelzijdig. In zijn tienerjaren keerde hij samen met zijn oudere broer
terug naar de Kerk, die onder de Revolutie zeer te lijden had gehad en
meer dan ooit een verlengde van staat en macht geworden was. Beide
broers keerden zich fel tegen wat in hun ogen een ontaarding van de
oorspronkelijke Kerk was en publiceerden enkel boeken om de
wantoestanden aan de kaak te stellen. Hun eerste boek werd door
Napoleons politie in beslag genomen, omdat daarin ook de betrekkingen
tussen Kerk en Staat, en Paus en Kerk ter discussie werden gesteld,
terwijl het hoofdzakelijk ging over de priesteropleiding, christelijke
opvoeding en het betrachten van een christelijke levenswijze voor alle
belijdende christenen. Terwijl Napoleon naar het voorbeeld van
Constantijn de Grote een staatskerk wilde, het Gallicanisme, waren de
gebroeders Lamennais fervente Ultramontijnen, die het autoritaire gezag
van de Paus wilden herstellen. Intussen vertaalde hij De Navolging
van Christus in het Frans, werd in 1809 priester gewijd en bracht
de daaropvolgende jaren voornamelijk door op het familielandgoed La
Chesnaie, waar hij geleidelijk een kloosterachtige gemeenschap om zich
heen verzamelde. Tijdens de Honderd Dagen (1815) vluchtte hij naar
Engeland, omdat hij bang was vervolgd te worden naar aanleiding van een
door hem geschreven pamflet met kritische passages tegen Napoleon.
Intussen was Lamennais een van de beroemdste mannen in Europa geworden
en de lieveling van Paus Leo XII. Na de Junirevolutie in 1830 richtte
hij samen met Montalembert en Lacordaire de krant L'Avenir op
die als voornaamste onderwerpen de vrijheid van geweten, pers,
godsdienst en onderwijs had, naast de scheiding van Kerk en Staat.
Binnen twee jaar was de L'Avenir het invloedrijkste
periodiek in zijn soort ter wereld geworden. In naam van de Paus en ter
verdediging van het volk viel het de wereldlijke macht aan, maar Paus
Leo was in 1829 gestorven en zijn opvolger Gregorius was doodsbang voor
het revolutionaire Ultramontisme van de L'Avenir. In
1831 protesteerde Lamennais tegen de instemming die Paus Gregorius XVI
betoond had voor het neerslaan van de Novemberopstand in Polen in
1830-31. De Paus durfde Lamennais niet rechtstreeks aan te vallen maar
deed dat indirect maar overduidelijk in zijn encycliek Mirari Vos.
Het gevolg daarvan was het meest apocalyptische en profetische gebed in
het Frans, Paroles d'un Croyant, dat Lamennais in 1834
schreef. Het boek sloeg als in bom in onder de intellectuele
gemeenschap van Europa. Wat Jesaja voor het Assyrische Rijk geweest
was, werd Lamennais voor het Frankrijk van het midden van de
negentiende eeuw, maar voor Rome was het de druppel die de emmer deed
overlopen. Lamennais en zijn vrienden besloten naar Rome te reizen om
de toekomst van L'Avenir en henzelf in handen van de Paus te leggen. De
Paus reageerde met een ongeëvenaarde veroordeling. Motalembert en
Lacordaire bonden in en gaven zich over, maar het meest schokkende was
dat ze braken met Lamennais, hun geestelijk vader. Lamennais, die door
zijn radicalisering al veel vroegere vrienden verloren had, brak met de
Kerk en koos voor de Revolutie. Zijn ideeën werden steeds
socialistischer, communistischer in de zin van gemeenschap van
goederen, vrijheid gelijkheid en broederschap, die in zijn ogen de
logische consequentie waren van de oorspronkelijke boodschap van het
evangelie. In 1935 ontmoette hij in Parijs George Sand, die ooit tegen
hem zei: "Wij rekenen u tot onze heiligen...u bent de vader van de
nieuwe Kerk."
Op zijn reis naar Rome was Lamennais in Duitsland op bezoek
geweest bij Döllinger, Möhler, Schelling en Von Baader en bleef tot een
heel tijd nadien corresponderen met Schelling. Von Baader schreef veel
stukken voor de L'Avenir en voerde een intensieve correspondentie
met Lamennais. In de moeilijke periode die voor Lamennais aanbrak na zijn
veroordeling door Rome, schreef Von Baader een pamflet waarin hij hem
hartstochtelijk verdedigde. Hij was de enige vriend die geen afscheid
nam van de Kerk en toch loyaal bleef aan Lamennais.
Lamennais gaf zijn geliefde La Chaisne op en leefde voortaan
in een armzalige behuizing in een arbeiderswijk in Parijs, maar hij had
altijd al onthecht en uiterst bescheiden geleefd en gaf niets om geld.
Zodra hij door het Vaticaan veroordeeld was, werd hij als gelijke
opgenomen in de gelederen van de leiders van het Franse intellectuele
links. Zijn invloedrijkste geschriften dateren uit die tijd. In Het
Boek van het Volk en De Huidige Slavernij schetst hij
apocalyptische en eschatologische visioenen, als de ziener van Patmos,
de striemende profeet.
De meeste schrijvers over Lamennais, die vrijwel allemaal een
kerkelijke achtergrond hebben, verzwijgen in wat zij over Lamennais
geschreven hebben die laatste periode volledig en bleven hem louter
zien als een apologeet van de Roomse Kerk. Waarschijnlijk hebben de
mensen voor wie hij schreef en tot wie hij zich richtte hem nauwelijks
begrepen, maar zij hielden van hem en begroetten hem altijd geestdriftig.
Tussen 1841 en 1846 schreef hij aan wat zijn uiteindelijke
apologie zou moeten worden, Esquise d'une Philosophie
(Schets van een filosofie), waarin hij zijn ideeën over een christendom
zonder Kerk uiteenzet.
Tijden de Februarirevolutie van 1848 hield hij felle
pleidooien vóór het volk en verdedigde het geweld waaraan
het zich schuldig had gemaakt ter verdediging van zichzelf. Door de machthebbers
werd hij veroordeeld tot een jaar gevangenisstraf, wat voor zijn
schrijverschap wellicht de vruchtbaarste periode was. In de gevangenis
schreef hij veel van zijn beste werken, waaronder nog een apocalyptisch
boek dat waarschijnlijk de rechtstreekse inspiratiebron was voor
Nietzsche's Also Sprach Zarathustra, zij het met een
andere strekking. In Amschapands et Darvands ontleent hij de
beeldspraak aan de Zend Avesta, de profetische geschriften
van de Perzische profeet Zarathustra. Tijdens de Februarirevolutie
kreeg Lamennais meer stemmen dan wie dan ook, zelfs meer dan Victor
Hugo en werd gekozen als voorzitter van het comité belast met
het opstellen van een nieuwe Grondwet, maar zelfs de groep van radicale
politici was niet rijp voor het stichten van een nieuw Jeruzalem in
Frankrijk. Toen Louis Bonaparte in 1851 de macht greep, trok hij zich
terug en besteedde de laatste drie jaar van zijn leven aan een
vertaling van de Dante's Divina Commedia, hetzelfde
boek dat William Blake in zijn laatste jaren illustreerde.
Kort daarna stierf Lamennais, na een kort ziekbed. Hij
weigerde een geestelijke aan zijn sterfbed en ook maar enige verzoening
met Rome. Hij zei, "Ik wil verbrand worden te midden van de armen en
zoals de armen, niets dat mijn graf opsiert, zelfs niet de eenvoudigste
steen. Breng mijn lichaam rechtstreeks naar het kerkhof en geen enkel
kerkgebouw in."
Zijn vrienden spraken de dag voor zijn begrafenis af. De
regering die bang was voor demonstraties, eiste dat de begrafenis vóór
zonsopgang zou plaatsvinden, verbood het volgen van de doodskist door
een demonstratieve stoet en stond slechts een handvol van zijn vrienden
toe het kerkhof te betreden. Op 1 maart ging de uiterst bescheiden
stoet, voor zonsopgang en in een dikke mist, op weg naar het kerkhof.
Toen het groepje van trouwe aanhangers de straten van de armste
arbeiderswijken van Parijs passeerde ontmoette het op de Place de la
Bastille een menigte gemaskerde mensen die door de mistige straten
terugkeerden van de Mardi-Gras-feesten. Hun geschreeuw trok de aandacht
van de eerste arbeiders die op weg waren naar hun werk.
Als een lopend vuur verspreidde het nieuws zich door de
straten van de armen, door Saint Antoine en Belleville, van de Marais
tot Clignancourt - "Ze gaan Lamennais begraven!" Weldra was de
begrafenisstoet, die zo armzalig en geëscorteerd door de politie
begonnen was, uitgegroeid tot een enorme menigte, die met moeite het
graf kon bereiken. Hij werd begraven zonder toespraak en iemand zei,
"Dat was het, ga maar naar huis." Er bleef een hoop verse aarde achter
met daarin een gespleten stok met een stuk papier -
"Félicité Robert de la Mennais."
Wij moeten niet vergeten dat Marx, Engels en Bakoenin alles
van Lamennais dat ze maar in handen konden krijgen geestdriftig lazen,
hoe oneens ze het ook met hem waren en tijdens de Februarirevolutie was
hij onvergelijkelijk veel invloedrijker dan die drie bij elkaar. Vooral
Marx en Engels hebben hem wel gelezen, maar als tovenaarsleerlingen
niet begrepen wat hij echt bedoeld heeft en hebben overal waar in zijn
geschriften Liefde stond, dat woord vervangen door het woord Macht, met
alle consequenties van dien.
Over Le Livre du Peuple:
Tegenwoordig, nu wat ooit God of het Al werd genoemd, door de
nieuwe Kerk van de Wetenschap omgedoopt is tot het Higgsveld, de
immanente energie die, door iets waar ze nog niet achter zijn, maar wat
ooit de Zoon, het Woord of de Werkmeester genoemd werd, gerimpeld wordt
en daardoor al het bestaande, wat ooit de Schepping heette,
teweegbrengt, nu rechtvaardigheid, vrijheid, gelijkheid en
broederschap, loze kreten zijn geworden, lijkt Het Boek van het
Volk een anachronisme, maar er is niets nieuws onder de zon. De
bourgeoisie, die tegenwoordig de middenklasse heet, heeft altijd uit
eigenbelang welke verandering dan ook tegengehouden en zich altijd
gekeerd tegen een rechtvaardige wereld. De elite, de intellectuelen,
zitten nog steeds in hun ivoren torens. De kerken prediken nog steeds
hetzelfde geperverteerde christendom als ten tijde van Lamennais, een
godsdienst die geloven in of aan Jezus predikt, maar van het navolgen
van Christus nog nooit gehoord heeft en dat uitermate onpraktisch
vindt. De andere wang toekeren, niet oordelen, geen schatten verzamelen
op aarde, je niet bekommeren om de dag van morgen of waarmee je je
kleedt, de minste zijn, overal afstand van doen, volmaakt zijn, worden
als de kinderen, het staat er allemaal letterlijk. Lamennais heeft dat
grotendeels begrepen, heeft geprobeerd daar zelf naar te leven, heeft
een nieuwe wereld en een nieuwe aarde gezien, heeft ervaren
hoe fnuikend het geïnstitutionaliseerde christendom daar voor was
en nog steeds is, heeft gedreven gezwoegd om duidelijk te maken dat het
wel kon, maar is verketterd door de lafaards, die bang voor hun
spulletjes waren en toe te geven dat ze zich vergist hadden.
Het Boek van het Volk is niet van alle smetten
vrij. Niet zozeer in de beschrijving van alle wantoestanden, maar wel
over hoe het uiteindelijk zou moeten worden.
Gevangen in relaties, banen, families, landen en gehecht aan
bezittingen, zeggen mensen dat er geen slavernij meer bestaat en dat ze
het zo goed hebben, maar materiele rijkdom is altijd recht evenredig
met geestelijke armoede en nog steeds worden de rijken rijker en de
armen armer. Vrijheid gelijkheid en broederschap lijkt verder weg dan
ooit, maar het is mogelijk. Wie alles opgeeft zal zijn leven behouden.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Een van de bekendste parabels uit het Nieuwe Testament is die
van de Verloren Zoon, opgetekend door de evangelist Lucas (15: 11-32,
zie hieronder), en die zoals elke parabel vanuit vele standpunten, dus
op vele manieren uitgelegd is. De strekking van het verhaal is dat een
vader twee zonen heeft, van wie de jongste zijn erfdeel opeist, het
gerieflijke vaderlijk huis verlaat en de wijde wereld intrekt. Daar
zwicht hij voor alle verlokkingen, draait zijn erfdeel erdoor en raakt
aan lager wal. Dan realiseert hij zich hoe goed hij het thuis heeft
gehad en met zijn staart tussen de benen keert hij huiswaarts, waar hij
tot zijn verrassing door zijn vader niet berispt maar met open armen
ontvangen wordt, tot ongenoegen van zijn broer, die zich al die tijd
keurig en gehoorzaam gedragen heeft.
Maar het is een bijzonder belangrijke parabel omdat het
"vaderhuis verlaten" synoniem is met het "verdreven worden uit de Hof
van Eden" uit Genesis. De 'God' uit Genesis is een
meedogenloze, straffende god, die in de mond gelegd wordt:
'Omdat gij van de boom gegeten hebt, waarvan Ik u geboden
had: Gij zult daarvan niet eten, is de aardbodem om uwentwil vervloekt;
al zwoegende zult gij daarvan eten zolang gij leeft. En doornen en
distelen zal hij u voortbrengen, en gij zult het gewas des velds eten.
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de
aardbodem wederkeert, omdat gij daaruit genomen zijt; want stof zijt
gij en tot stof zult gij wederkeren.....En Hij verdreef de mens en Hij
stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard.'
Dus één vergissing en levenslang vervloekt en
uitgestoten. Hoe anders en hoopvol is dan het wel weer terug kunnen keren van de
verloren zoon naar het vaderhuis, naar de paradijselijke
gelukzaligheid! Je kunt er dus uit, maar ook weer in. Je kunt je buiten
de Natuur plaatsen, buiten de Tao, buiten 'God' maar je kunt daar ook
weer in opgaan, op één voorwaarde: zonder bagage, zonder
die zogenaamde wereldse 'kennis,' zonder gehechtheden aan bezit, zonder
meningen of overtuigingen! Je moet er weer in terug, zoals je was voordat
je eruit ging, kortom je moet weer worden 'gelijk de kinderen.' Niemand
zal je dwingen de hel te verlaten, maar het is daar gewoon niet zo
prettig, al probeer je het beste ervan te maken. Christenen geloven in
God, zijn tot geloof komen, waarmee ze willen zeggen dat ze geloven dat
er een thuiskomst is, maar vervolgens blijven ze gewoon in de hel
zitten, want dat afstand doen van hun bagage bewaren ze tot hun
sterfbed, waarop ze noodgedwongen overal afstand van moeten doen. Zij
zijn de goddelozen uit Psalmen en Spreuken. Of je bent in 'God'
of je bent goddeloos, het is alles of niets. En die tragische
vergissing van het vertalen van de Logos, tot het Woord en dat
vervolgens personifiëren en vlees laten worden en dat dan Jezus noemen,
die de tot geloof gekomenen of 'wedergeborenen' in hun
hartje vinden en hen in het labyrint de weg zou moeten wijzen, heeft dat alleen maar
ingewikkelder gemaakt en de uitgang definitief dichtgemetseld. Het
Woord volgen, betekent niets anders dan 'je geweten volgen.'
Maar dan is er in het verhaal ook nog de broer, die nooit van
huis gegaan is, met andere woorden, nooit het paradijs verlaten heeft
en jaloers is op de vreugde waarmee de verloren zoon verwelkomd wordt.
Dat kan niet kloppen. Op de eerste plaats wordt ieder kind door zijn
opvoeders uit het paradijs verdreven. En als iemand weer teruggekeerd
is, zichzelf geworden is, in het eeuwige heden leeft, de apatheia
bereikt heeft, kent hij geen jaloezie meer. Daarop wordt ook
gezinspeeld in de parabel van de wijngaard, van de werkers van het
elfde uur (Matth. 20:1-16, zie hieronder). Of iemand nou zijn hele
leven gezocht heeft, of pas 'rond het elfde uur' is gaan zoeken, de
beloning van de gelukzaligheid, als hij vindt, is voor iedereen
hetzelfde. Maar het zijn degenen die iets gevonden hebben (en
dus slecht gezocht hebben, zoals Rutger Kopland ooit schreef), die
Jezus of hun identiteit gevonden hebben, of bijvoorbeeld goeroe, coach
of filosoof geworden zijn, die niet verder zoeken en daarom staat
geschreven, dat de eersten de laatsten zullen zijn. Een heiden bekeren
is een christelijk werk, een christen bekeren een heidens werk, of, het
is gemakkelijker dat een kameel door het oog van een naald gaat dan dat
een christen het Koninkrijk Gods binnengaat. Je mag er toch niet aan
denken dat je in een wereld van vrijheid, gelijkheid en broederschap
elke zondag naar de kerk moet.
Vanzelfsprekend heeft het christendom in het vaderhuis uit de
parabel de kerk gezien en beschouwen ouders een kind dat afstand van
hen heeft genomen als een 'verloren zoon of dochter' die
gewoon weer thuis moet komen. Maar de evangelisten zijn daar heel duidelijk over.
Lucas 14:26: 'Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijn vader en
moeder en vrouw en kinderen en broeders en zusters, ja zelfs zijn eigen
leven, die kan mijn discipel niet zijn.' Matth 10:37: 'Want Ik ben
gekomen om tweedracht te brengen tussen een man en zijn vader en tussen
een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar
schoonmoeder; en iemands huisgenoten zullen zijn vijanden zijn. Wie
vader of moeder liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig; en wie zoon
of dochter liefheeft boven Mij, is Mij niet waardig.' En in het
Evangelie van Thomas, logion 55: 'Wie zijn vader niet haat en
zijn moeder, kan bij mij geen leerling zijn. En wie zijn broeders niet zal
haten en zijn zusters en zijn kruis niet zal dragen op mijn wijze, zal
mij niet waardig zijn.' Nou klinkt dat 'haten' nogal
fors, maar het wil alleen maar zeggen dat je, als je de Logos, je geweten wilt volgen, als
je Plato's grot wilt verlaten, op zoek wilt gaan naar de uitgang, je
moet ontdoen van alles waarmee je door je opvoeders bent opgezadeld,
dat je (figuurlijk) afstand van hen moet nemen, zoals Hendrik Marsman
schrijft in De grijsaard en de jongeling:
Groots en meeslepend wil ik leven!
hoort ge dat, vader, moeder, wereld, knekelhuis!
'ga dan niet ver van huis,
en weer vooral ook het gespuis van vrouwen
buiten uw hart, weer het al uit uw kamer;
laat alles wat tot u komt
onder grote en oorlogszuchtige namen
buiten uw raam in den regen staan:
het is slecht te vertrouwen en niets gedaan.
alleen het geruis
van uw bloed en van uw hart het gehamer
vervulle uw lichaam, verstaat ge, uw leven, uw kluis.
zwicht nooit voor lippen:
samenzijn is een leugen en alle kussen verraad;
alleen een hart dat tegen eigen ribben slaat
is een zuiver hart op een zuivere maat.
zie naar mijzelf.
Ik heb in mijn jeugd
mijn leven verslingerd aan duizend dingen
van felle en vurige namen, oproeren, liefdes
en wat is het alles tezamen nu nog geweest?
over hoeveel zal ik mij niet blijven schamen
en hoeveel is er dat misschien nooit geneest ?'
de jongen kijkt door de geopende ramen
waarlangs de wereld slaat; zonder zich te beraden
stapt hij de deur uit, helder en zonder vrees.
Daar gaan onderstaande verhalen van Rainer Maria Rilke en
André Gide over.
Een uitgebreid overzicht van de parabel is De verloren zoon als letterkundig motief, door J.F.M. Kat.