Over Lao Tzu
Toen hij zeventig was en wat gebrekkig
Verlangde de meester eindelijk rust
In het land was het goede weer eens pover
Ook nam het kwaad in kracht weer toe
Hij gespte zijn sandalen aan
Hij pakte in wat hij zoal nodig had
Weinig. Wat van dit en wat van dat
Dus de pijp, die hij 's avonds altijd rookte
En een het boekje dat hij altijd las
Ook wat brood, zo op het oog genoeg
Genoot nog eenmaal van het dal en vergat het
Sloeg dan de weg in naar de bergen
Zijn os genoot van het verse gras
Kauwde, terwijl hij de oude droeg
Want hem ging het snel genoeg
Maar de vierde dag, tussen de rotsen
Heeft een grenswacht hem de weg versperd
"Kostbaarheden aan te geven?" - "Geen."
De knaap die de os begeleidde, sprak: "Hij heeft geleerd."
En het ook nog allemaal begrepen.
Vroeg de man nog, in een opgewekte bui
"Is hij dan nog wat te weten gekomen?"
Sprak de knaap: "Dat het zachte water in beweging
Op den duur de steen overwint.
Begrijp je, dat het harde het dus begeeft."
Om het laatste daglicht niet te verliezen
Spoorde de knaap de os nu aan
Achter een zwarte pijnboom waren ze al verdwenen
Toen plotseling de man in beweging kwam
En hij riep: "Hé, jullie daar! Blijf staan!"
Wat is er met dat water, oude man?"
Bleef de oude staan: "Wil je het weten?
Sprak de man: "Ik ben maar een grensbewaker
Maar wie wie overwint, dat interesseert ook mij
Als u het weet, vertel het dan!
Schrijf het voor me op! Dicteer het dit kind!
Zoiets neem je toch niet zomaar met je mee.
Wij hebben papier en ook nog inkt
En ook een avondmaal: ik woon daar.
Wat dacht u, klinkt dat niet goed?
Over zijn schouder keek de oude
Naar de man: gelapte jas, geen schoenen
In zijn voorhoofd een enkele rimpel
Het was geen winnaar die hen naderde
En hij mompelde: "Ook jij?"
Zomaar een beleefd verzoek afslaan
Kon de oude niet over zijn hart verkrijgen
Want hij zei hardop: "Mensen die wat vragen
moeten antwoord krijgen." Sprak de knaap:
"het wordt ook al koud
Goed dan, een kort oponthoud."
En van zijn os af steeg de Wijze
Zeven dagen schreven ze tezamen
De grenswacht bracht hen eten (vloekte slechts wat zachtjes
Met de smokkelaars, die hele tijd).
En toen was het eindelijk zover
En aan de grenswacht overhandigde
op een ochtend
De knaap die eenentachtig spreuken
En met dank voor een klein geschenkje voor op reis
Verdwenen ze achter diezelfde pijnboom, naar de rotsen
Zeg nou zelf: kan het nog hoffelijker?
Laten wij dus niet slechts de Wijze roemen
Wiens naam dus op het boekje prijkt!
Want eerst moet je de Wijze zijn wijsheid afdwingen
Daarom zij ook de grenswacht bedankt
Want die heeft dat toch maar van hem verlangd.
Inmiddels is het woord mystiek een beetje ouderwets geworden
en gretig vervangen door het woord spiritualiteit, dat mensen beoefenen
naast hun dagelijkse leven, als een soort uitje, waarna ze weer
overgaan tot de orde van de dag, weer het radertje zijn in deze
onrechtvaardige wereld, die doordraait omdat zij daarin meedraaien en
die dan triomfantelijk zeggen dat het om de weg gaat en niet om het
einddoel, want dat je dat toch nooit kunt bereiken. Zeggen wel dat ze
zoekers zijn, maar dat ze toch nooit zullen vinden.
Ooit werd er gezegd, "Wanneer gij niet wordt als de kinderen,
zult gij het Koninkrijk der Hemelen voorzeker niet binnengaan." (Matth.
18:3) Kleine kinderen zijn de enige echte mystici in de ware zin des
woords. Zij worden niet gehinderd door een vol hoofd, zij denken niet,
zij ervaren alleen maar en zij zwijgen er ook nog over. Zij zien geen
bomen, geen eik, geen huis, geen duif, laat staan vooruitgang,
regering, christenen, zij zien alleen wat IS, de Werkelijkheid, en niet
zoals al die grote mensen wat zij van de werkelijkheid denken of
vinden. Zij ervaren exact wat de iemand in een "mystieke ervaring"
ervaart. Zij willen niets, verlangen niets, hebben geen bezit, geen
schaamtegevoel, geen oneigenlijke behoeften, geen meningen, geen
verleden en geen toekomst, geen verwachtingen, en geen vuile handen.
Zij zijn geen gelegenheidsmystici, hebben geen psychedelica nodig om te
ontsnappen aan de schijnwereld, hoeven niet allerlei ingewikkelde
oefeningen te doen, waar al die zoekers, die tevergeefs op zoek zijn
naar het zogenaamde spirituele, zich mee afmatten, hebben geen goeroes,
beterweters of andere deskundigen nodig, maar ook geen muziek, theater,
en andere kunsten die alleen maar in het leven zijn geroepen en gekomen
om het leven in dit tranendal wat op te leuken en van middel doel op
zich zijn geworden.
Kleine kinderen hoeven niets op te geven om de Werkelijkheid
te ervaren, of hoe al die mystici dat ook mogen noemen. Maar helaas
worden zij uit het paradijs verdreven, opgezadeld met de ballast van
die rare grote mensen, zodat ze later weer op zoek moeten naar wat ze
echt zijn, weer zoekers moeten worden naar iets wat ze ooit hadden en
niet meer terug kunnen vinden. Wat een tragiek!
Kunsten en wetenschappen hebben zich genesteld in de kloof
tussen de Werkelijkheid, tussen wat Is en de schijnwerkelijkheid, wat
mensen van de werkelijkheid denken en vinden, maar houden daarmee ook
de kloof in stand. "Alle Wissenschaft wäre überflüssig wen Wesen und
Erscheinung der Dingen unmittelbar zusammenfielen", zei Karl Marx, en
geeft daarmee glashelder de rampzalige rol van de wetenschap weer, maar
dat geldt evenzeer voor de kunsten. Mensen willen graag gelukkig zijn
(wat overigens een tautologie is, want Zijn is gelukkig zijn), maar wel
de Mattheuspassion behouden en hun computer, hun geloof, hun meningen,
hun verleden en al het andere wat ze "bezitten," terwijl dat alleen
maar met de schijnwereld te maken heeft. Het is de stoffering van de hel.
Maar waarom zou iemand het in zijn hoofd halen om op zoek te
gaan? Evelyn Underhill schrijft: "De kamer waarin wij ons bevinden is
redelijk aangenaam. Trek de gordijnen maar dicht, want de nacht is
donker en laten wij ons wijden aan het beschrijven van het meubilair."
Dat doet de wetenschap dus, maar ze beschrijven niet alleen de kamer,
waarvan zij beweren dat die geen uitgang heeft, maar ze veranderen die
kamer ook, zodat wij daar nu met onze PC en al die andere troep in
zitten. Maar zij schrijft ook: "Pijn, hoe we er ook naar mogen kijken,
duidt op een diepgaande strijdigheid tussen de zintuiglijke wereld en
het menselijke Zelf. Die moet overwonnen worden, óf die strijdigheid
moet opgelost worden door middel van een doelbewuste en zorgvuldige
aanpassing van het Zelf aan de zintuiglijke wereld, óf dat Zelf
moet zich afwenden van die wereld naar een andere waarmee het in
overeenstemming is." En dat geldt niet alleen voor pijn maar voor elk
symptoom of geheel van symptomen dat door de wetenschap een ziekte
wordt genoemd. Mensen krijgen symptomen omdat ze niet Zijn, omdat ze
niet zijn wat ze zijn, maar wat ze denken dat ze zijn, omdat ze niet in
de Werkelijkheid leven, maar tegenover de Werkelijkheid, niet in
de Natuur, maar tegenover een bedreigende natuur. Dat is zijn
gespletenheid, zijn afgescheidenheid, zijn onwaarachtigheid en elk
symptoom is een waarschuwing om aan die gespletenheid een einde te
maken. Vandaar dat een zieke mysticus een pseudo-mysticus is.
Stace heeft dus een boek over mystiek geschreven, maar Stace is een kritische wetenschapper, die nooit een mystieke ervaring heeft gehad (had hij gewoon maar een keer een goeie joint gerookt, of een snuifje LSD genomen!, dan had hij geweten waar hij het over had), maar heeft heel goed beseft dat hij het niet echt over de mystieke ervaring kon hebben, maar wel over wat de mystici daarover zeggen, want zoals hij zegt, begeven zij zich met hun uitspraken op het gebied van de filosoof en psycholoog. Dit is slechts een vertaling van de eerste twee hoofdstukken, maar als inleiding geeft het een aardig beeld.
Inleiding bij deze vertaling:
Het citaat sapere aude stamt uit de
Epistolae
(brieven) van de Latijnse dichter Horatius (Epist. I,2,40): Dimidium
facti qui bene coepit habet: sapere aude, incipe.
De vertaling van het eerste gedeelte luidt: "Wie eenmaal
begonnen is, heeft de helft al gedaan." Of "Een goed begin is het halve
werk." Sapere aude betekent letterlijk "Durf wijs te zijn, durf te
weten!," van audere (lat.: 1. "durven", "wagen", ook 2.
"begeren", "verlangen", "willen" en sapere (lat.: eigenlijk:
1. "proeven", "ruiken" 2. "smaak, gevoel hebben", maar ook: 3.
"verstandig", "intelligent", "wijs", "slim zijn"; "begrijpen",
"kennen", "weten" ). Het laatste woord, incipe, betekent: begin!
Friedrich Schiller schrijft in de achtste brief van zijn verhandeling
Über die ästhetische Erziehung des Menschen uit 1795: Omdat
het niet in de dingen zelf ligt, moet er in de menselijke geest iets
aanwezig zijn wat het waarnemen van de waarheid, al straalt die nog zo
helder en het aanvaarden daarvan, al is zij nog zo overtuigend, in de
weg staat. Een oude wijze heeft het begrepen en het schuilt in de
veelbetekenende uitdrukking: sapere aude. Heb de moed wijs te zijn.
Eigenlijk is het verbazingwekkend dat al meer dan tweehonderd
jaar een artikel, vol tegenstrijdigheden, inconsequenties en
hielenlikkerij, nog steeds geldt als een verheldering van het begrip
Verlichting, en door velen aangegrepen wordt om te laten zien hoe
verlicht ze zelf wel niet zijn.
Het begint zo mooi en hoopgevend, 'afleggen van
onmondigheid,' 'het lef hebben om van je eigen verstand gebruik te
maken,' en dat 'zonder leiding van anderen,' en tot
slot het motto 'sapere aude.'
Dan doet zich de merkwaardigheid voor dat sapere aude
doorgaans vertaald wordt met "durf te denken" of "durf na te denken."
Ieder mens denkt, ieder mens denkt na, maar dat kan Kant nooit bedoeld
hebben. Het ligt voor de hand dat Kant het 'sapere' tegenover het
geloven stelt, want geloven is iets aannemen op gezag van anderen en
impliceert 'niet zeker weten'. De enige juiste vertaling lijkt dus
"durf te weten, durf wijs te zijn" en dat is dus fundamenteel anders
dan "durf te denken."
Kleine kinderen kunnen niet denken (en hebben daar ook
helemaal geen behoefte aan), omdat hun hoofdje nog niet gevuld,
geïnfecteerd is met materiaal waarmee gedacht wordt, zonder dat
het daar enige invloed op uit kan oefenen, vergelijkbaar met allerlei
legosteentjes, waarmee naar "eigen" kunnen een veelheid aan bouwsels
gemaakt kan worden. Volgens het "cogito, ergo sum," van Descartes,
bestaan kinderen dus helemaal niet en als Rousseau stelt "Ik durf te
stellen dat de toestand van nadenken tegen de natuur is en dat iemand
die nadenkt een ontaard dier is," bedoelt hij daar dus mee dat een kind
dat leert denken ontaardt, zijn aard moet verloochenen en iets moet
worden wat het niet is. Vervolgens doet het merkwaardige zich voor dat
mensen die zich allerlei ideeën, gedachten en meningen "eigen" gemaakt
hebben, daar zoals dat heet hun identiteit aan ontlenen. Ze denken dat
ze zijn wat ze denken en als ze vervolgens zeggen dat ze zichzelf
zijn, bedoelen ze daarmee dat ze zich identificeren met de rol, de
kunstjes, die ze geleerd hebben te spelen. Zoiets als een koe die zou
zeggen dat zij melkproducent is.
Om een citaat van de arts-psychoanalyticus Joost Meerloo aan te halen: De mens denkt, omdat hij de gedachte van andere mensen herhaalt, omdat hij leent van de geschiedenis en plagiaat pleegt op de denkbeelden van zijn leraren. De mens denkt, omdat hij is beïnvloed en zich concentreert op de gedachten die in zijn hoofd zijn gegoten door uitwisseling met andere mensen. De mens denkt, omdat hij de gedachte formuleert van anderen in een beetje gewijzigde vorm, en dat noemt hij dan zijn eigen mening.(uit: Het Web van menselijke en sociale relaties).
Iamblichus: Heraclitus beschouwde de menselijke
opvattingen als bouwsels zoals kinderen die maken om mee te spelen.
Mark Twain: Jij hebt niet het
materiaal aangedragen waaruit jouw mening is gevormd. Dat is een
ratjetoe van gedachten, indrukken en gevoelens, onbewust verzameld uit
duizenden boeken, duizenden gesprekken, een stroom van gedachten en
gevoelens die je hart en brein binnen is gevloeid vanuit de
voorvaderlijke harten en breinen van eeuwen her. Persoonlijk heb
je zelfs niet het microscopisch kleinste brokstuk gecreëerd van het
materiaal waaruit jouw mening gevormd is; en persoonlijk kun je op geen
enkele manier aanspraak maken op ook maar de geringste verdienste voor het
samenvoegen van die geleende grondstoffen. Dat
is vanzelf gebeurd-door middel van jouw
breinapparaat, strikt volgens de geconstrueerde wetten van dat
apparaat. En dat apparaat heb je niet alleen niet zelf gemaakt, maar je
hebt daar zelfs geen enkele zeggenschap over. (uit: What is man).
Zo heeft ieder mens zich dus meningen "eigen" gemaakt, van
alles wat hij gelooft op gezag van anderen, waarmee hij zijn zelfbeeld
en wereldbeeld geconstrueerd heeft. Dat weet hij allemaal niet, maar
dat gelooft hij. Dat wordt genoemd de doodlopende weg der
meningen, de kloof der meningen, het braambos der meningen, het
struikgewas der meningen, het web der meningen. Meningen, o leerlingen,
zijn een illusie, de mening is een gezwel, de mening is een zweer. Hij
die alle meningen overwonnen heeft, o leerlingen, noemen we iemand die WEET.
(de Boeddha, Majjhima-niakaya 2:38)
En wat is het resultaat van de Verlichting geweest? Zoals bij
elke revolutie werden alleen de bordjes verhangen. De zogenaamde
Verlichters ontdeden zich van de religie, maar liepen vervolgens even
hard achter de wetenschap aan. Ze verruilden dogma's voor hypothesen,
priesters voor wetenschappers, kerken voor universiteiten en de
autoriteiten bleven autoriteiten, deskundigen zouden we tegenwoordig
zeggen. Zo geloven mensen in allerlei theorieën, de evolutietheorie, de
oerknal, economische theorieën, en nog vele anderen die door
wetenschappers volgens door henzelf opgestelde criteria worden bewezen.
Kortom de nieuwe waarheid. Het lijkt op het sprookje van de Nieuwe
kleren van de Keizer, die ook alleen gezien konden worden als je intelligent
was. Mensen geloven dat bacteriën ziekteverwekkers zijn, dat je van
roken longkanker krijgt, dat je gezond kunt eten, dat melk moet, dat je
van geneesmiddelen beter wordt, dat ziekte en pijn nu eenmaal bij het
leven horen en nog veel meer dat misschien nog niet helemaal bewezen is
door de wetenschap, maar dat ze eens zullen bewijzen. Een knap
gecoördineerd geloof met massasuggestie en massa-illusie. En iedere
wetenschapper beroept zich op zijn voorgangers en ieder probleem dat ze
oplossen roept meer vragen op en zo is de wetenschap een divergent en
uitdijend heelal geworden, met een begin maar zonder einde.
De exacte wetenschap zou je als spielerei kunnen beschouwen, puzzelen met bedachte puzzelstukjes door de leisure class, de vrijgestelden. Het denken in oorzaak en gevolg was alleen mogelijk door eeuwigheid en oneindigheid af te schaffen en op dat causaliteitsdenken, het blind zijn voor betekenis en zin, is de hele wetenschap gebaseerd. De hubris van de wetenschap die met zijn reductionisme iets meent te kunnen zeggen over het leven is ongehoord. Paradigma na paradigma verschijnt en altijd is er weer die missing link, die de wetenschap zelf creëert. Wetenschappers zijn gelovigen en met gelovigen is geen fatsoenlijk gesprek te voeren, omdat ze nooit de basis van hun wetenschap ter discussie willen stellen. Er is geen arts die de reductionistische scheiding van de mens in lichaam en psyche ter discussie durft te stellen omdat dat in zou kunnen houden dat zijn bouwwerk op drijfzand is gefundeerd. Du musst dein Leben ändern, schrijft Rilke in zijn gedicht Archaischer Torso Apollos, maar de onherroepelijke en onverbiddelijke consequentie van je leven veranderen, is dat je dan anders naar jezelf en de wereld gaat kijken en dat wil zeggen dat je moet toegeven dat je je tot dan toe vergist hebt. Maar mensen willen helemaal niet veranderen, maar zoeken uitsluitend bevestiging van hun "eigen gelijk," naar wat in hun kraam te pas komt. Horen wat ze willen horen en zien wat ze willen zien en vinden dat de wereld en de anderen moeten veranderen.
Inleiding bij deze vertaling:
Epicurus was niet alleen in zijn eigen tijd een controversiële filosoof, maar dat is hij nog steeds. Zeer ten onrechte werd en wordt hij afgeschilderd als de grote voorvechter van het genot en zijn leer als een voorwendsel voor een bandeloze, decadente levensstijl. Hij zou hedonisme prediken en dat allemaal omdat hij herhaaldelijk het woord ἡδονή gebruikt, dat in het Nederlands gemakshalve als genot wordt vertaald, ondanks de negatieve gevoelswaarde die al eeuwenlang aan dat woord kleeft. Maar dat bedoelt Epicurus niet. Hij bedoelt geen zinnelijk genot, maar zoals hij in deze brief schrijft: Wanneer we dus zeggen dat genieten (ἡδονή) het hoogste levensdoel is, bedoelen wij niet het genot van de wellusteling of zinnelijke genietingen, zoals sommige ons uit onwetendheid, vooroordeel of opzettelijke onjuiste voorstelling willen doen geloven, maar met genieten bedoelen wij de afwezigheid van lichamelijke pijn en geestelijke onrust. En dan is dat levensdoel niet alleen de afwezigheid van lichamelijke pijn, maar dus ook van ziekten, spanningen, en alles waar het lichaam zich door kan laten voelen; én een leeg hoofd, de apatheia, geen gedachten, verlangens en emoties meer. Maar zelf heeft hij dat doel niet bereikt, hij is geen echte wijze geworden, maar een goeroe gebleven, die zijn leerlingen iets probeerde duidelijk te maken wat hij zelf niet helemaal begreep. Op zijn sterfbed schrijft hij: De pijnen in blaas en ingewanden waren onafgebroken en konden in hevigheid niet meer toenemen. Maar eigenlijk is dat niet verwonderlijk, want hij was ook een beetje een zeikerd, net als Jean-Jacques Rousseau, ondanks alle waars wat beiden geschreven hebben. Het is inderdaad alles of niets,
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Als Samuel Butler dit artikel nu geschreven had, zou hij zonder twijfel Darwin among the Robots genoemd hebben. Hij schreef het vier jaar nadat Darwin zijn On the Origin of Species gepubliceerd had. Aanvankelijk was Butler een toegewijde aanhanger van Darwin en in ingezonden brieven verdedigde hij, tot genoegen van Darwin, de natuurlijke selectie. Maar later ontpopte hij zich tot een felle tegenstander, omdat hij weigerde te accepteren dat de evolutie blind was. Negen jaar later publiceerde hij, anoniem, zijn satirische meesterwerk Erewhon, waarin hij niet alleen de hypocrisie van zijn tijd op de hak neemt, maar in de hoofstukken met de titel The Book of the Machines (zie hieronder) de mogelijk oppert dat machines (robots) via de darwiniaanse selectie wel eens een bewustzijn zouden kunnen ontwikkelen. Zijn conclusie is dat we de machines moeten vernietigen nu dat nog kan. Maar dat is niet gebeurd en het gevolg is dat kunstmatige intelligentie, transhumanisme en het scheppen van kunstmatig leven utopistische, of liever gezegd, absurdistische dystopische onderwerpen zijn die veel vooruitgangsgelovigen trekken.
Inleiding bij deze vertaling:
Met dit kleine boekje won Wilder in 1928 de Pulitzer Prize.
Eigenlijk staat de essentie van het verhaal in de, hieronder
geciteerde, inleiding en het laatste hoofdstuk en is het vrij
langdradige middenstuk verwaarloosbaar. De hoofdpersoon, Broeder
Juniper, ziet hoe een hangbrug breekt en vijf reizigers in de afgrond
storten, en komt op het geniale idee om te onderzoeken hoe het lot van
die "slachtoffers" deel uitmaakt, of een onontkoombare slotconclusie is
van hun voorafgaande leven. "Waarom gebeurde dit juist met deze vijf?
Indien er ook maar enig systeem in het heelal, indien er ook maar enige
lijn in een mensenleven bestond, dan zou deze zeker, geheimzinnig
verborgen, ontdekt kunnen worden in deze levens, die zo plotseling
afgesneden waren. Of wij leven door een toeval en sterven door een
toeval, òf wij leven volgens een plan en sterven volgens een plan."
Waarom waren het net die vijf, waarom "besloot" iemand anders, die dag
maar thuis te blijven, waarom ging hij iets later van huis, zodat de
brug al ingestort was voordat hij die bereikt had? Waarom "besluit"
iemand een dag later het vliegtuig te nemen, waardoor hij niet in het
neergestorte toestel zat? Toeval zeggen mensen dan, pech, speling van
het lot, of dat je daar toch nooit antwoord op krijgt. Wat is het
magische plan waarin dader en slachtoffer elkaar onontkoombaar
ontmoeten?
Waarom wordt het ene gezin getroffen door de ene rampspoed
na de andere, terwijl een ander gezin gespaard blijft? Heeft het
l'histoire se repète een betekenis, is dat alleen maar toeval, of zit
het in de genen, zoals de wetenschap ons laat geloven? Als alles met
alles samenhangt, waar zelfs de wetenschap er inmiddels achter is, en
daartoe de stringtheorie heeft bedacht op weg naar de Theory of
Everything, die alwetendheid zal opleveren, als wij allemaal gevangen
zitten in één groot web van afhankelijkheid, binnen gezinnen, families,
steden, landen, werelddelen en uiteindelijk de hele wereld, moet elke
verstoring in het web zich tot alle uithoeken van het web uitbreiden,
is iedereen mens medeverantwoordelijk voor alles wat binnen dat web
gebeurt. Als wij allemaal radertjes zijn in een, door de mens zelf
gecreëerd, mechaniek, is ieder mens medeverantwoordelijk voor het
blijven draaien van het mechaniek, voor elke kindertraan, voor elke
zieke, voor elke oorlog, voor elk ongeval. Wie dat durft te beweren,
krijgt meteen het verwijt naar het hoofd geslingerd dat hij
beschuldigt, dat hij durft te zeggen dat mensen het zichzelf allemaal
aandoen, maar verantoordelijkheid is iets heel anders dan schuld.
Schuld heeft te maken met "willens en wetens" en waar het om gaat is
onwetendheid en geloven in autoriteiten.
De vraag van Broeder Juniper, de vraag naar het waartoe, is
hét grote taboe in deze wereld. Dat iemand medeverantwoordelijk
is voor zijn eigen leven en wat daar allemaal in gebeurt, dat ieder mens daar
medeverantwoordelijk voor is, dat in wezen dus iedereen (behalve de
kleine kinderen) vuile handen heeft, is iets waar niemand aan wil, dat
mag niet waar zijn, dus het is niet waar.
Broeder Juniper moest het met de dood bekopen, anderen worden
doodgezwegen.
Inleiding bij deze vertaling:
In deze parabel, die helaas enigszins als een nachtkaars
uitgaat, bezondigt Wells zich aan een veel voorkomende, maar cruciale
slordigheid. Hij baseert zich op het verhaal van de Zondeval uit het
boek Genesis, waarin Adam en Eva eten van de vrucht van de Boom
van Kennis van Goed en Kwaad, waardoor ze uit het Paradijs
verdreven worden. Maar Wells vergeet dat Goed en Kwaad en
heeft het alleen over de Boom van Kennis en daarmee ontkracht
hij het verhaal uit Genesis. Maar hij is lang niet de enige die dat
gedaan heeft. Nietzsche schrijft bijvoorbeeld in Der Antichrist
(par. 48):
"Is eigenlijk het beroemde verhaal aan het begin van de
bijbel wel begrepen - over de helse angst van god voor de wetenschap?....
Pas door de vrouw heeft de mens leren proeven van de boom der
kennis. Wat was er gebeurd? De oude god bevloog een helse angst.
De mens was zijn grootste misgreep geworden, hij had zich een rivaal
geschapen, de wetenschap maakt gode gelijk - als de mens
wetenschappelijk wordt is het afgelopen met priesters en
goden......'Gij zult niet kennen.'"
Wat betekent de, op zijn minst ongelukkig geformuleerde,
parabel uit Genesis dan? Op de eerste plaats heeft een parabel het
grote nadeel dat er altijd mensen zijn die, als dat in hun kraam te pas
komt, wat figuurlijk bedoeld is letterlijk nemen en daarvan is het
Genesisverhaal een tragisch voorbeeld. En zo verandert iets, dat als
wijsheid bedoeld is, in kennis, van een morele boodschap in een
kosmogonie, van een tijdloze wijsheid in een geschiedverhaal. Maar wat
is die boodschap dan en wat betekent 'eten van de Boom van Kennis
van Goed en Kwaad'? Laten we gemakshalve, à la Spinoza,
'God' gelijk stellen met de Natuur, de natura naturans,
die eeuwig scheppend de natura naturata voorbrengt, een paradijselijke
aarde, een volmaakt ecosysteem zouden we tegenwoordig zeggen. En in dat
paradijs bevindt zich de oorspronkelijke mens, aan wie 'al het
zaaddragend gewas op de gehele aarde en al het geboomte, waaraan
zaaddragende vruchten zijn,' als voedsel beschikbaar is gesteld.
Bedenk dat nergens staat die hij die dieren ook op moet eten! De Natuur
(dus 'God') wil helemaal niets van mens of dier. De Natuur
is niet jaloers, wraakzuchtig, wreed, bang, of wat er ook allemaal aan 'God'
wordt toegeschreven. De Natuur straft niet, verbiedt niet, staat alles
toe, kortom, alles mag. Het enige dat de Natuur doet is waarschuwen als
ervan afgeweken wordt.
Van nature is elk levend wezen en dus ook de
mens begiftigd met een 'instinct' of natuur, met dat grote
verschil dat alleen de mens zijn natuur kan verloochenen en dat is de strekking van
het Zondevalverhaal. In Genesis 1 zegt 'God' zes maal: en
hij zag dat het goed was en het hoofdstuk eindigt met 'En God zag
alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.' En wat
zegt professor Herman van Praag in een interview in de NRC (24-10-2014)
: 'Het idee binnen het judaïsme is dat God een wereld schiep
die beschadigd is. Het is de taak van de mens om te proberen die wereld
alsnog te vervolmaken (tiekoen olam)......' En in Trouw, Letter & Geest
(14-12-2013): 'Daarom is het ook zo goed dat Adam en Eva die
appel opaten, ook al had God dat verboden. Anders hadden ze voor eeuwig
gevegeteerd in het paradijs, waar alles volmaakt is, waar niets meer te
wensen valt, waar de mens geen uitdagingen meer zou kennen. Dan was de
schepping mislukt.' Je gelooft je ogen niet als je het leest! Dat
boek wel als leidraad voor het leven kiezen, maar heeft die man het ooit
echt gelezen? Maar hij verwoordt wel precies wat dat eten van de Boom
van Kennis van Goed en Kwaad in wezen betekent, namelijk eigenmachtig
bepalen wat goed en kwaad is, de mens die beter dan de Natuur weet
wat goed voor hem is, die de schepping gewoon dunnetjes over gaat doen,
die in een paradijselijke tuin geplaatst wordt en, bij wijze van
spreken, de hele boel gaat omploegen en op zijn 'eigen' kortzichtige
manier gaat herinrichten.
Het is als een leek die een volmaakt werkende
computer krijgt en die de software daarvan eventjes gaat 'verbeteren'
en vervolgens alle vastlopers wijt aan de onvolmaaktheid van de
oorspronkelijke software en de rest van zijn leven verdoet met het
oplossen van problemen die hij eigenwijs en eigenzinnig zelf aangericht
heeft en steeds erger maakt. Gelukkig draait de oorspronkelijke
software nog steeds ergens op de achtergrond en is het resetten van
computer voldoende om de oneigenlijke software te wissen (dat noemen ze
dan verlichting)! Een paard leeft naar zijn instinct, maar neem het
hypothetische geval dat een paard 'bedenkt' dat het beter
is als hij op zijn achterpoten gaat lopen of vlees gaat eten, dus zijn
natuur verloochent. Dan straft de Natuur hem niet, dan is de Natuur
niet jaloers, maar het paard merkt wel dat die eigenmachtige, nieuwe
levenswijze, dat afwijken van zijn natuur, hem niet bevalt, allerlei
onaangename symptomen oplevert, 'het voelt niet goed' heet
dat tegenwoordig. Precies datzelfde geldt voor de mens. Elk symptoom,
elke pijn, elke 'ziekte' is een signaal, dat hem terug zou
moeten voeren naar zijn oorspronkelijke gelukzaligheid. Het is dus geen
straf, maar een waarschuwing en dat is iets wezenlijk anders. Maar wij leven in een
wereld die vergeven is van deskundigen, betweters die weten wat goed en
slecht voor ons is.
Deskundigen die ons vertellen wat we allemaal
moeten en niet mogen. Voedingswetenschappers die weten wat gezond en
ongezond eten is, pedagogen die ouders vertellen wat wel en niet goed
is voor kinderen, kerken die weten wat God van ons wil en wat zondig
is, artsen die vertellen hoe we 'gezond' moeten leven,
ethici die weten wat goed en kwaad is, een leven vergeven van normen, regels,
voorschriften, wetten, geboden en verboden en dat allemaal vanwege dat
eigenmachtig afwijken van onze natuur, van het ons buiten de natuur
stellen, buiten 'God' dus goddeloos, tegenover een bedreigende natuur
en een straffende 'God.' En de wetenschappen zijn daar
alleen maar het noodlottige gevolg van. Zij buigen zich over alle problemen die de
mensen zelf maken, doordat ze niet zijn wat ze zijn. De mens is geen
mens meer, maar heeft zich een identiteit aangemeten, het toneelkostuum
waarin hij zijn rol speelt en denkt dat hij dan zichzelf is. Dat hij
dat toneelkostuum is, een lapjesjas van sub-identiteiten, een veelheid
van verwisselbare maskers, jood, socialist, vader, Nederlander,
wetenschapper, politicus en vul maar in en hij zegt ook nog dat hij dat
is! Hij identificeert zich met het hokje waarin hij zich
heeft laten stoppen. Hij is een hubot, geprogrammeerd tot christen,
moslim, jood, hindoe, liberaal of wetenschapper en denkt dat hij zijn
programma is. Ik ben christen, zegt hij dan. En in schaarse
momenten verlangt hij net als Pinokkio om een echt jongetje te worden.
En dat allemaal door dat symbolisch eten van de Boom van Kennis van
Goed en Kwaad!
Wells schrijft dus abusievelijk:
"Wij hebben hun zonden geërfd
..... niet hun kennis. Die zou alles weer duidelijk en prachtig maken.
We zouden binnen in alles kunnen kijken, overal doorheen, de diepste betekenis van alles kunnen
kennen" .....
Dag in dag uit bezondigt de mens zich nog steeds aan zijn rampzalige vergissing. De mens is van nature wijs, maar hij heeft zijn wijsheid overdekt en verstikt met zijn kennis, met zijn beterweten. Wijs zijn maakt alles weer duidelijk en prachtig en dan zien we weer de diepste betekenis van alles. Maar dat betekent dat je je identiteit moet opgeven, als je weer mens wilt worden, wil leven naar 'Gods' wil, naar je natuur. Twee jaar vóór zijn dood schreef Edgar Allan Poe zijn nog steeds vrijwel onbekende Magnum Opus, Eureka. In een handgeschreven toevoeging in zijn eigen exemplaar schrijft hij: 'De pijn die we voelen bij de overweging dat we onze individuele identiteit zullen verliezen, houdt direct op als we verder bedenken dat het hierboven beschreven proces, niets meer of minder is dan het absorberen van alle andere intelligenties (dat wil zeggen van het Universum) door iedere individuele intelligentie in die van zichzelf. Opdat God alles kan zijn in allen, moet iedereen God worden (vert.: René van Slooten)' Dus gewoon even door de zure appel heen bijten en enigszins beschaamd toegeven dat je je vergist hebt. 'Jezelf kennen, jezelf zien zoals je bent,' schrijft Wells, maar hijzelf vindt dat niet echt een prettig vooruitzicht.
Inleiding bij deze vertaling:
Eigenlijk is het heel eenvoudig: als er geen ellende zou
bestaan, zouden er ook geen schrijvers en dichters zijn. Als je wilt
dat je kinderen schrijver of dichter worden, beschadig en verniel ze
dan, laat ze zien dat ze niet deugen, dat ze niet voldoen aan je eisen,
dat het nietsnutten zijn, des te groter is hun behoefte om dat later
allemaal van zich af te schrijven. Zorg voor een gewelddadige
maatschappij, met horror, ellende, armoe, ziekten en angsten, en je
creëert een onuitputtelijke stof voor miljoenen boeken, waar al die
beschadigde mensen zichzelf weer in kunnen herkennen. Creëer een
vreugdeloze manier van leven en mensen zullen hunkeren naar vermaak en
verstrooiing, naar keukenmeidenromans en prinsen op witte paarden. En
laat die rebellen en wereldverbeteraars dan maar gewoon hun gang gaan.
Laat ze maar roepen in de woestijn, laat ze maar proberen om de zee te
overstemmen, want het volk wil toch alleen maar brood en spelen.
Ik kan alleen mijn gevoel beschrijven met de metafoor,
dat als iemand een boek (of natuurlijk een website!)over Ethiek zou
kunnen schrijven, dat werkelijk een boek over Ethiek zou zijn, dit
boek, met één explosie alle andere boeken ter wereld zou vernietigen,
schreef Wittgenstein in zijn lezing over ethiek en zolang is het
schrijven van literatuur immoreel en daarna niet meer nodig.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Over het stuk:
Aan het eind schrijft La Mettrie: "Dit is mijn Systeem, of
als ik me niet te zeer vergis, de Waarheid," maar dat is het in ieder
geval niet, daarvoor bezondigt hij zich aan teveel tegenstrijdigheden,
zegt van alles te bewezen te hebben, terwijl hij niet meer dan poneert.
Daarnaast is veel van wat hij denkt te weten, niet meer dan een mening,
overtuiging of hij gelooft dat. Elke mening, overtuiging of geloof is
een vooroordeel, is als een gekleurde bril waardoor mensen niet de
werkelijkheid, maar een gekleurde werkelijkheid zien. En omdat de
werkelijkheid iets anders is dan wat daarover gezegd wordt, is dus
alles wat zij daarover zeggen niet waar en alles wat niet waar is, is
onzin, hoezeer mensen ook proberen zin aan die onzin aan te geven. Dat
is de Waarheid. Wie de schoen past trekke hem aan.
Over de vertaling:
Er is gebruik gemaakt van de eerste druk van L'Homme Machine, uit 1748, die enigszins, maar niet wezenlijk afwijkt van de latere door La Mettrie herziene versie. De typografische accentueringen, met name het hoofdlettergebruik is gehandhaafd. Sommige ellenlange zinnen zijn in stukken gehakt en regelmatig is gebruikgemaakt van gedachtestreepjes. Een enkele keer is iets gecursiveerd om de leesbaarheid te vergroten.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Over Friedrich Max Müller (bekend als Max Müller) 1823-1900:
Müller was een Duitse filoloog en orientalist. In 1823 geboren in Dessau als zoon van de romantische dichter Wilhelm Müller, van wie Franz Schubert Die schöne Müllerin en Winterreise op muziek zette. Studeerde filosofie aan de universiteit van Leipzig en promoveerde als 19-jarige met het proefschrift: Ueber das Dritte Buch Spinozas Ethica, De Affectibus. Leerde daarnaast Latijn, Grieks, Arabisch, Perzisch en Sanskriet en begon in 1844 met de vertaling van de Upanishads en de Hitopadesa, een verzameling Indische fabels. Bekwaamde zich verder in het Sanskriet in Parijs en ging in 1846 naar Engeland om de Sanskrietteksten van de East India Company te bestuderen. Hij werd daar de toonaangevende intellectuele commentator over India, dat toen nog in bezit van Engeland was. In 1854 werd hij aangesteld als hoogleraar moderne Europese talen aan het Taylor-instituut van de universiteit van Oxford. Müller was van mening dat de vroegste teksten van de Vedische cultuur de sleutel boden voor het begrijpen van de Europese heidense religies en geloofssystemen in het algemeen. Hij zag de goden van de Rig-Veda als werkzame natuurkrachten, die slechts gedeeltelijk tot bovennatuurlijke figuren gepersonifieerd waren. Daaruit concludeerde hij dat mythologie een 'ziekte van de taal is,' waarmee hij bedoelde dat een mythe begrippen verandert in wezens en verhalen. Volgens hem waren 'goden' aanvankelijk woorden bedoeld om abstracte ideeën weer te geven, maar die vervolgens in personen veranderden. Zodoende worden metaforen gepersonifieerd.
Hij stelde dat "als er iets is dat de vergelijkende godsdienstwetenschappen overduidelijk maken is het wel het
onvermijdelijke bederf waaraan elke religie ten prooi valt...Telkens als
we een religie kunnen terugvoeren tot haar allereerste begin, ontwaren
we haar vrij van vele smetten die haar in haar latere stadia bezoedeld
hebben." Dat riep ook van christelijke kant felle kritiek op. Bisschop
Munro uit Glasgow zei daarover dat Müllers opvatting "niet minder was
dan een kruistocht tegen de goddelijke openbaring, tegen Jezus Christus
en het christendom." Hij betoogde dat Müllers theorieën "de
idee God vernietigden, omdat hij het beeld van een persoonlijk God verwierp....en
de goddelijke openbaring eenvoudigweg onmogelijk maakte, omdat zijn
theorie God tot louter Natuur terugbracht en afrekende met lichaam en
ziel zoals wij die kennen." Eerder had Müller gezegd dat de Brahma,
zoals die opgevat wordt in de Upanishads, duidelijk hetzelfde is als
Spinoza's 'Substantia.'
Over dit hoofdstuk uit Het Paardenhoedertje:
Müller laat hierin zien dat de basis van het christendom, het
eerste hoofdstuk van het evangelie van Johannes, op een vergissing
berust, namelijk het vertalen van de Logos door het volstrekt
onbegrijpelijke het Woord en dat dat eerste hoofdstuk
eigenlijk ontleend is aan de kosmogonie van de oude Grieken en dat
Jezus, zo hij ooit bestaan heeft, "de genade en waarheid gebracht
heeft," met andere woorden, dat hij dat opnieuw verwoord heeft.
Maar er schuilen nog meer en ernstigere vertaalfouten (of
onbegrip?) in het Johannesevangelie en dat heeft te maken met het feit
dat het scheppingsproces opgevat wordt als een eenmalig gebeuren: het
universum is ooit geschapen, en vervolgens kijkt de maker vanuit de
verte toe hoe het daar allemaal vergaat, zoals een luchtballon één keer
opgeblazen en dichtgeknoopt aan zijn lot wordt overgelaten. Maar het
wordt heel anders als je de schepping ziet als een dynamisch gebeuren,
iets dat voortdurend plaatsvindt, als een heteluchtballon, die
doorlopend in vorm gehouden wordt door een constante toevoer van
energie. Dan ziet het eerste hoofdstuk er meteen heel anders uit en
wordt het volkomen begrijpelijk:
(Parafrase van de Nieuwe Bijbelvertaling) "Vanaf den beginne
is de Logos, de Logos is bij God en de Logos is God. Hij is vanaf den
beginne bij God. Alles ontstaat daardoor en zonder dit ontstaat niets
van wat bestaat. In de Logos is leven en het leven is het licht voor de
mensen. Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis krijgt het
niet in haar macht. Er kwam iemand die door God was gezonden; hij
heette Johannes. Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen,
opdat iedereen hem zou geloven. Hij was niet zelf het licht, maar hij
was er om te getuigen van het licht: het ware licht, dat ieder mens
verlicht en in de wereld is. De Logos is in de wereld, de wereld
ontstaat door hem en toch kent de wereld hem niet. Hij is in wat alles
wat hij doet ontstaan, maar de mensen ervaren hem niet. Wie hem wel
ervaren en dat begrijpen, geeft hij het voorrecht om te ervaren dat ze
kinderen van God zijn. Zij ervaren dan ze niet op natuurlijke wijze
geboren zijn, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man,
maar uit God.
De Logos wordt vlees en woont in ons, vol van goedheid en
waarheid, en wij ervaren zijn grootheid, de grootheid van de enige Zoon
van de Vader. Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: 'Hij is
het over wie ik zei: "Die in mij is, is meer dan ik, want hij was er
vóór mij!"' Uit zijn overvloed worden wij allen met
goedheid overstelpt. De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid
heeft Jezus Christus ons duidelijk gemaakt, namelijk: Niemand heeft ooit God
gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de
Vader rust, doet hem kennen."
Dat ervaren dat je deel uitmaakt van het grote geheel, dat
opgaan in het grote geheel, als een druppel in de oceaan, is het ware
leven in het hier en nu, dat de mens even kan ervaren in de mystieke
ervaring, maar blijvend ervaart als hij alles opgeeft, zijn ik
opgeeft. Zoals de Oglala-medicijnman Black Elk dat lang geleden zo
helder verwoordde: "En terwijl ik daar stond, zag ik meer dan ik kon
zeggen en begreep ik meer dan ik zag; want ik zag op een heilige manier
alle vormen van de dingen in de Geest (de Logos), en de vorm van alle
vormen, zoals zij als één wezen samenleven." Het is dus
allemaal veel eenvoudiger dan het lijkt en vasthouden aan het idee dat iets anders
bent dan mens, christen bijvoorbeeld, is de zekerste manier om nooit te
worden wat je bent, namelijk mens.
Rest natuurlijk de vraag waarom de mens zonodig een kosmogonie moet bedenken, of dat nu een materialistische of een idealistische is. De ware reden is dat de mens niet meer weet wat en wie hij is, ronddwaalt in een door hemzelf gecreëerd labyrint, in zijn eigenmachtig gegraven grot van Plato, zijn eigen onderwereld, zijn tranendal, wat hij in zijn sporadische heldere momenten beseft, maar waarin hij, omdat hij in de illusie verkeert dat er geen uitgang is, zijn leven slijt en er maar het beste van probeert te maken. Daarin bedenkt hij zijn kosmogonie, maar het is zonder twijfel veel zinniger om gewoon het labyrint, de grot, de onderwereld of het tranendal te verlaten, want de deur staat altijd open.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In 1880 werd de moeder van Wells huishoudster op het landgoed
Uppark. Dertig jaar daarvoor was zij daar dienstmeisje geweest en
ontmoette toen de toenmalige tuinman van het huis Joseph Wells, met wie
ze trouwde. In 1866 werd daaruit Herbert geboren. In 1880 waren
financiële problemen van het gezin Wells van dien aard dat Mevr. Wells
inwonend huishoudster werd op Uppark en Bertie, zoals Herbert meestal
genoemd werd, meenam. Het huis werd op dat moment bewoond door drie
oude dames, de weduwe van Sir Harry Fetherstonhaugh, haar zuster en de
gouvernante die destijds met de laatste meegekomen was. Wijlen de heer
des huizes was een notoire vrijdenker en beschikte over een uitgebreide
bibliotheek. Daar las de veertienjarige Herbert, zoals hij in zijn
biografie schrijft, onder andere Voltaire, de oriëntalistische verhalen
Willam Beckfords Vathek en Rassalas van Samuel
Johnson, Swifts Gullivers Reizen, dat hij naar eigen zeggen
verslond, maar ook Plato's Republiek, waarover hij schrijft
dat hij dat zeer bevrijdend vond. In de Republiek staat de
befaamde Allegorie van de Grot en dit verhaal, Het Land der Blinden,
vertoont daar veel parallellen mee. In de Grot leven mensen die niet de
werkelijkheid aanschouwen, maar een schaduw van de werkelijkheid, die
zij voor de werkelijkheid houden. Ze zien niet wat ze zien, maar zien
wat ze denken dat ze zien, zoals iedereen in deze wereld. Zoals Goethe
dat zei: "Man sieht nur, was man weiß," met andere woorden, het weten,
de kennis die hij opgedaan heeft, bepaalt wat iemand ziet. Maar daarmee
zegt hij ook dat kleine kinderen en dieren niets zien, wat natuurlijk
onzin is. Hij had moeten zeggen: "Man sieht nur, was einem in den Kram
passt." Je ziet alleen wat in je kraam past, in je wereldbeeld, in dat
moeizaam vergaard conglomeraat van meningen, oftewel vooroordelen en
voor al het andere móet je wel blind zijn, want anders klopt je
wereldbeeld niet meer en moet je toegeven dat je je vergist hebt. Over
de man die de Grot verlaten heeft en terugkomt en de achtergeblevenen
vertelt dat het allemaal onzin is waar ze mee bezig zijn, zegt Plato
dus: "De achtergeblevenen zouden zeggen dat hij ziende naar buiten is
gegaan en blind weer teruggekomen is en dat je dus maar beter helemaal
niet de grot uit kunt gaan. En als hij hen dan zou proberen te
bevrijden om hen naar boven naar het licht te brengen, zouden zij die
misdadiger dan niet grijpen en ter dood brengen?"
In Het Land der Blinden schetst Wells hetzelfde dilemma. De
hoofdpersoon, Nunez, komt als een alien onverhoeds in een gemeenschap
terecht die in de loop der eeuwen haar eigen rigide normaliteit heeft
ontwikkeld, met tradities, normen en waarden, godsdienst en filosofie,
net als de wereld waarin wij met zijn allen leven in Plato's
metafoor. In onze wereld zijn de mensen figuurlijk blind, in Wells verhaal
letterlijk. In onze wereld worden kinderen ziende geboren, maar worden
blind gemaakt, in Het Land der Blinden worden kinderen blind geboren,
maar in wezen komt het op hetzelfde neer. Net zoals in onze wereld is
in Het Land der Blinden Eenoog Koning. Kun je nagaan wat Tweeoog in
deze wereld zou zijn! In de Grot waar wij allemaal in zitten, mag je
onbeperkt zoeken, al je meningen verkondigen over de schaduwen die je
ziet en er zijn tegenwoordig vreselijk veel mensen op zoek in die Grot,
of deze wereld, maar er is één groot taboe: je mag niet naar buiten,
want een van de dogma's in de grot, is dat er toch geen uitweg is en al
die onverlaten die in de hele mensengeschiedenis door een samenloop van
omstandigheden toch de Grot verlaten hebben en terug zijn gekeerd, is
en wordt nog steeds het zwijgen opgelegd.
H. G. Wells had afscheid genomen van het
geïnstitutionaliseerde christendom, dat hij in Crux Ansata
fileert. Hij noemde zichzelf een gnosticus, een manicheeër, maar hij
schrijft wel een voorwoord bij De Bergrede. Hij verfoeit de
christelijke kerken, maar schrijft wel: "De leer van het Koninkrijk der
Hemelen, de belangrijkste leer van Jezus, is zonder twijfel een van de
meest revolutionaire leren die ooit het menselijke denken geprikkeld en
veranderd heeft..... Jezus is zonder meer de meeste dominante
figuur in de hele geschiedenis."
In De Cultus van het Boek schrijft Jorge Luis Borges: "Evenals Quevedo, evenals Voltaire, evenals Goethe, evenals nog een enkeling, is Wells niet zozeer een literator als wel een literatuur. Hij schreef babbelachtige boeken, waarin op de een of andere manier het gigantische geluk van Charles Dickens weer bovenkomt, hij strooide kwistig met sociologische gelijkenissen, hij zette encyclopedieën op, hij verruimde de mogelijkheden van de roman, hij herschreef voor onze tijd het boek Job, 'die grootse Hebreeuwse imitatie van de platoonse dialoog', hij verzorgde een verrukkelijke autobiografie, zonder hoogmoed en zonder bescheidenheid, hij bestreed het communisme, het nazisme en het christendom, hij polemiseerde (beleefd maar dodelijk) met Belloc, hij stelde het verleden te boek, hij stelde de toekomst te boek, hij gaf op schrift vorm aan werkelijke en imaginaire levens. Van de uitgebreide en gevarieerde bibliotheek die hij ons naliet, is niets mij zo dierbaar als zijn vertelling van een paar gruwelijke wonderen: The Time Machine, The Island of Dr. Moreau, The Plattner Story, The First Men in the Moon. Het zijn de eerste boeken die ik las; misschien zullen het de laatste zijn... Ik denk dat ze, evenals de fabels van Theseus en Ahasverus, zullen worden opgenomen en vermenigvuldigd in het collectieve geheugen van de mens en uiteindelijk zelfs de roem van hun schepper en het uitsterven van de taal waarin ze werden geschreven zullen overleven."
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Vladimir Sergejevitsj Solovjov (1853-1900) was een Russisch filosoof, schrijver, dichter en mysticus. Door velen wordt hij beschouwd als de grootste Russische filosoof. Hij was een vriend en vertrouweling van Dostojevski en de gebroeders Aljosja en Ivan Karamazov uit de gelijknamige roman zijn grotendeels geboetseerd aan de hand van de gedachtewereld van Solovjov. Anders dan Dostojevski stond Solovjov welwillend ten opzichte van het katholicisme en zijn grote droom was de hereniging van de Russische orthodoxe kerk met de katholieke kerk tot één grote rooms-katholieke kerk, een roomse heilstaat.
Een jaar voor zijn dood schreef hij dit merkwaardige apocalyptische en profetische verhaal. Twee jaar daarvoor, in 1897, had de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf een roman geschreven met de titel De wonderen van de Antichrist waarin de Antichrist symbool staat voor het socialisme, maar uiteindelijk verzoent ze christendom en socialisme met elkaar, wat destijds zeer revolutionair was. Bij Solovjov is daar geen sprake van en daarom is deze vertelling nog steeds zo in zwang bij de katholieke orthodoxie. Paus Benedictus XVI (Ratzinger) spreekt in zijn boek Jezus van Nazareth zeer lovend over Solovjov en zijn rechterhand Kardinaal Biffi beweerde in 2000 "de Antichrist is onder ons en zijn doel is de vernietiging van het christendom en de dood van God." Verder dat de Antichrist op aarde tewerk gaat als een vooraanstaand filantroop, die met zijn bekommernis om mensenrechten, milieu en streven naar oecumene zijn ware bedoeling verhult: het einde van de christelijke waarheid en het ophemelen van de Vader der Leugens. Bovendien dat hij een groot voorstander was van vegetarisme, pacifisme, milieubescherming en dierenrechten en een overtuigd spiritualist. Met andere woorden, een wolf in schaapskleren. Daarnaast waarschuwde hij de katholieken voor vervolging door homoseksuelen en hun trawanten.
Dat heeft hij dus grotendeels ontleend aan dit verhaal.
Solovjov zou zich omkeren in zijn graf. Maar dat geldt evenzeer voor
degenen die de evangeliën geschreven hebben en zeer in het bijzonder
voor de tovenaarsleerling Paulus, die de klok hebben horen luiden maar
niet wisten waar de klepel hing. Wat ze opgeschreven hebben was zo
polyinterpretabel dat er met gemak een godsdienst van gebrouwen kon
worden, die een spoor van ellende in de geschiedenis van de mensheid
heeft getrokken. Als je God personifieert, vraag je om een Satan. Als
je het geweten personifieert in de gedaante van Jezus, vraag je om een
Antichrist.
De Roomse heilstaat die Solovjov voor ogen heeft is even
onverdraagzaam als die van het nieuwe kalifaat, of de kapitalistische,
socialistische of communistische heilstaten en allemaal geconstrueerd
door de elite, deskundigen. Allemaal geleid door mensen die weten wat
goed is voor anderen.
"Niemand dwaalt uitsluitend voor eigen rekening, maar hij is tevens de veroorzaker en bewerkstelliger van het dwalen van anderen." Seneca (uit "De Vita Beata"), met andere woorden, als je het niet zeker weet, kun je beter je mond houden.
Inleiding bij deze vertaling:
Dit prachtige boekje van Alan Watts verdient toch enig
commentaar en nuancering. Ogenschijnlijk is het een pleidooi voor een
ongebreideld gebruik van psychedelica, maar dat is niet wat Watts
voorstaat. Zoals hij schrijft en dat is misschien de meest veelzeggende
zin uit het boek: 'psychedelische drugs zijn namelijk gewoon
instrumenten, zoals microscopen, telescopen en telefoons. Als je
de boodschap hebt gekregen, moet je de telefoon weer ophangen.'
De vraag is wat die boodschap dan inhoudt en wat psychedelica (waaronder
dus ook marihuana) dus eigenlijk doen. Ook daar geeft Watts een zinnig
antwoord op: deze drugs schakelen op een of andere manier bepaalde
remmende of selecterende processen in het zenuwstelsel uit, om ons
zintuiglijk apparaat toegankelijker te maken voor indrukken, dan
gewoonlijk het geval is' en 'kunnen ons het labyrint uitleiden waarin
wij vanaf onze kindertijd in verdwaald zijn.' En wat de boodschap
betreft betekent dat dat je onder invloed van psychedelica de wereld en
jezelf weer kunt zien zoals je die als onbevangen klein kind zag en ervoer.
Zoals Supertramp ooit zong:
When I was young, it seemed that life was so wonderful
A miracle, oh it was beautiful, magical
And all the birds in the trees, well they'd be singing so happily
joyfully, playfully, watching me.
Maar toen werden wij het paradijs uitgeleid en wat daarmee
gebeurde was:
But they send me away, to teach me how be sensible
logical, responsible, practical
And they showed me a world, where I could be so
dependable, clinical, intellectual, cynical
Wat Watts zich niet realiseerde (en met hem alle psychedelicagebruikers) was dat hij niet iets nieuws gevonden had, maar dat hij iets ouds had ontdekt, iets dat elk klein kind hem had kunnen vertellen, de manier waarop hij zelf ook ooit de wereld en zichzelf had ervaren, voordat hij die wereld werd uitgeleid. Het gevoel dat ieder van ons het middelpunt van zijn wereld is, dat wij allemaal almachtig zijn (maar de psychiater noemt het kinderlijk gevoel van almacht grootheidswaan en pathologisch) dat wij zoals Watts zegt allemaal 'God in vermomming zijn,' maar hij beseft ook dat 'geen enkele autoritaire regering, of die nou kerkelijk of werelds is, dat idee kan tolereren.' Maar dat is niet de belangrijkste reden waarom machthebbers dat vrezen, of dat nou wereldse of kerkelijke, ouders, of andere 'kennis'-monopolisten zijn. Niets gevaarlijker voor een maatschappij die gebaseerd is op onvrede, ontevredenheid en macht, dan mensen die met zichzelf tevreden zijn, die niets meer hoeven of willen, waarvan niets te maken valt, die geen enkele behoefte voelen om zich aan te passen, die niet meer mee willen doen, die niets nodig hebben om gelukkig te zijn (overigens is gelukkig zijn een tautologie, want zijn, is gelukkig zijn) die hun handen niet langer vuil willen maken, die tevreden zijn met wat ze zijn en beseffen hoe bizar het is om iets te 'worden,' die gewoon alleen maar willen leven. Is er soms niet lang geleden gezegd 'zo ge niet wordt gelijk de kleine kinderen, zult ge het Koninkrijk der Hemelen voorzeker niet ingaan?'
Ach, het is allemaal eigenlijk kinderlijk eenvoudig. Maar
Watts verzet zich tegen die eenvoud en wil de kool en de geit sparen.
'Wij hoeven niet,' zegt hij, 'de cultuur af te schaffen en terug te
keren naar een of ander prehistorisch stadium.' En toch is dat
onmiskenbaar de boodschap die hij uitdraagt, maar hij onderkent dat
niet. Kinderen kunnen van volwassenen helemaal niets leren, hoogstens
hoe het niet moet.
Psychedelica gunnen je dus weer een blik op het ideaal, het
eindpunt, het leven in het hier en nu. In het labyrint kijk je een
moment naar het leven daarbuiten en de enige bedoeling is dat je dan
weer beseft dat er wel een andere wereld is en dat je vervolgens alles
in het werk stelt om de uitgang te vinden.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Het verslag van Jean Itard werd gepubliceerd in 1801. Het ging als een lopend vuur de wereld over. Nog datzelfde jaar verscheen een Duitse vertaling en het jaar daarop een Engelse en werd het boek ook in Nederland uitgebreid besproken in Vaderlandsche Letteroefeningen. Hoewel Itard zelf in zijn verslag ambivalent is, oog heeft voor het traumatische verleden van Victor, vindt hij toch dat Victor goedschiks of kwaadschiks aangepast moet worden aan wat toen de waan van de dag was, zoals dat nog steeds gebeurd met onze kinderen aan de huidige waan. Folliot schrijft: "Vanaf die tijd heeft men begrepen dat de uitdrukking natuurlijke mens geen enkele betekenis heeft: de mens is cultureel of hij bestaat niet." Wat hij daar eigenlijk mee zegt is dat kleine kinderen niet bestaan, "niets" zijn en pas mens worden als ze ongevraagd opgezadeld worden met de hele culturele bagage, waarvan de samenstelling en hoeveelheid afhangt van de toevallige plaats van ter wereld komen, die ze hun verdere leven mee moeten torsen en bij tijd en wijle, op zoek naar zichzelf, hunkeren om daarvan verlost te worden. Hoe betrokken Itard ook is bij Victor, hoe goed hij het ook allemaal bedoeld heeft - de weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen - hij bekijkt Victor als door de ogen van een cultureel antropoloog, door zijn eigen gekleurde bril. Zijn verslag werd destijds gretig ontvangen, omdat eindelijk aangetoond was dat elk kind te conditioneren was, als het maar slim aangepakt wordt. En sindsdien is dat de bril waardoor pedagogen - bijvoorbeeld Maria Montessori die weg was van het verhaal - naar kinderen hebben gekeken.
In een land waar alle wilgen van jongs af aan geknot worden
kan geen mens zich een voorstelling maken van een wilg zoals die had
kunnen zijn als hij vrijuit had kunnen groeien tot de boom zoals hij
bedoeld is. In een wereld waarin alle kinderen van jongs af aan door
geknotte en gesnoeide opvoeders, geknot en gesnoeid worden in hun
vrijheid, omdat ze nu eenmaal moeten leren leven in deze maatschappij,
kan geen geknot mens zich meer een voorstelling maken van de mens zoals
die eigenlijk bedoeld is. Het is dus juist dat de mensen geen beeld
hebben van een onafhankelijke, vrije mens, maar dat wil niet zeggen dat
die niet mogelijk is. Mensen die zelf overdekt zijn met een
cultuurschors en dat niet beseffen, of denken dat dat nu eenmaal niet
anders kan, weten dus ook niet wat er onder die korst zit.
Victor was een beschadigd kind, waarop gejaagd werd, die
gevangen, opgesloten, bewaakt, door horden nieuwsgierigen aangegaapt
werd, in een krankzinnigengesticht geplaatst en als een onderzoekobject
behandeld werd, en zich maar moeizaam liet conditioneren.
Toen Pavlov bij zijn onderzoek met honden de geconditioneerde
reflex ontdekte, was er één hond die niet te conditioneren was.
Hij vertoonde volgens Pavlov de vrijheidsreflex. Die werd bij
Victor hardhandig de kop ingedrukt, zoals dat tegenwoordig nog steeds
overal zij het verhulder gebeurt, maar met dezelfde bedoeling.
Jorge Luis Borges schrijft in een van zijn verhalen dat in
Ethiopië verteld wordt dat apen niet praten omdat ze anders zouden
moeten werken, maar kinderen moeten leren praten om later een
radertje te worden in de maatschappij.
Een wereld waarin volwassenen het voorbeeld voor het kind
zijn, is een omgekeerde wereld. Het ware voorbeeld van de natuurlijk
mens is het kleine kind, maar dan moet je er wel heel gauw bij zijn
want het verkorsten wordt meteen naarstig ter hand genomen. Daarom
staat in logion 4 van het Evangelie van Thomas dat een grijsaard
niet zal aarzelen een klein kind van zeven dagen naar de plaats des
levens te vragen. Vragen kan natuurlijk niet, maar gadeslaan wel:
dat nog onbevangen, taalloze kind, zonder verleden en toekomst en
zonder aangeleerde overtuigingen in zijn hoofdje, zonder culturele
bagage, is het prototype van de natuurlijke mens. Maar zoals
de Genestet in 1867 dichtte:
"Wordt als de kindren!" sprak de Heer,
"Derzulken is mijn Rijk...."
Gy maakt, o drijvers van de Leer,
Uw kindren ú gelijk.
En die leer is altijd de waan van de dag geweest, de tijdgeest, de opvattingen van de winnaars. Naar de kinderen en verliezers is nooit geluisterd. Er is niets nieuws onder de zon.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Passmore citeert in dit boek de historicus Edward Gibbon, die
de mensengeschiedenis omschrijft als "een verslag van de misdaden,
verdorvenheden en dwaasheden van de mensheid" en Voltaire die dat niet
minder bijtend doet als hij daarover zegt "het is weinig anders dan een
lange opeenvolging van zinloze wreedheden...een verzameling van
misdaden, dwaasheden en rampspoed." En tot slot Hegel, "volken en regeringen
hebben nooit iets geleerd van de geschiedenis," wat, omdat volken uit
individuen bestaan, overigens inhoudt dat die individuen ook nooit iets
geleerd hebben van hun verleden en de weinigen die dat wel hebben
gedaan, hebben het tij nooit kunnen keren.
Maar al die misdaden, dwaasheden en rampspoed zijn de hele
geschiedenis door theoretisch voorgekookt, onderbouwd en
gerechtvaardigd door de elite, door filosofen, geleerden, kerkvaders,
religieuze en politieke leiders, die het onderling nooit met elkaar
eens waren en al krakelend millenia lang de tijdgeest, de waan van de
dag, de cultuur, gevoed, gevormd en veranderd hebben en altijd heeft
het gewone volk hun praatjes geloofd en achter hun vaandels aangelopen
en alle kinderen moesten en moeten nog steeds mee in de barre tocht
naar Nergenshuizen.
Dit boek geeft een indrukwekkend en helder historisch
overzicht van al die tegenstrijdige bedenksels, vanaf Plato tot de dag
van vandaag. Plato met zijn ideale Staat met volmaakte
filosoof-koningen en het klootjesvolk dat ten enenmale niet
vervolmaakbaar is. Zijn voorgangers voor wie het hubris was om
godgelijk te willen worden en de stoïcijnen voor wie dat het doel was.
Aristoteles die ook vond dat het voor de mens onmogelijk was een geheel
goddelijk leven te leiden en dat hij maar gewoon op een menselijk
niveau moest leven. Philo die ook van mening was dat het verlangen om
gelijk aan de goden te zijn de meest heilloze hartstocht was.
Augustinus die zichzelf in zijn Belijdenissen portretteert
als bange neuroot en in De Stad Gods schrijft dat de mens,
uit vrije keuze verdorven en rechtens veroordeeld, een nageslacht
voortgebracht heeft dat zowel verdorven als veroordeeld is. En dan de
grote Hervormers, Luther en Calvijn, die ook beweerden dat de mens door
en door verdorven was en maar veel moest bidden om genade. Leibniz die
schrijft dat ons geluk nooit zal bestaan en ook niet behoort te bestaan
uit een volledige vreugde, waarin niets meer te verlangen is en wat
onze geest sloom maakt, maar uit een onafgebroken voortgang naar nieuwe
genoegens en nieuwe volmaaktheden. En tot slot Karl Barth die ervan
overtuigd was dat wij zondige schepsels zijn.
De ene stroming zegt dat de mens wel en de andere dat hij niet vervolmaakbaar is en die laatste heeft altijd gewonnen. Dat is eigenlijk nog daar aan toe, maar dat ze allemaal tegenstrijdigheden en inconsequenties verkondigen en toch nog steeds hun invloed doen gelden, is onvergeeflijk. En dan hebben ze het over, hemelse taakvolmaaktheid, metafysische, teleologische, theologische, theoretische, praktische, technische, gehoorzamende, godgelijke, morele, esthetische, smetteloze en aards volmaaktheid, ideale maatschappijen en ideale mensen. En dat gaat tot op de dag van vandaag nog steeds door. Midden in de Tweede Wereldoorlog schreef Ernst Cassirer bijvoorbeeld, "alles bij elkaar zou men de cultuur kunnen beschrijven als het proces van de voortschrijdende zelfbevrijding van de mens. Taal, kunst, religie en wetenschap vormen de verschillende fasen in dit proces. In allemaal ontdekt en ziet de mens een nieuwe kracht, de kracht om voor zich een eigen 'ideale' wereld te vestigen. (Versuch über den Menschen 1944). Maar Charles Taylor is het daar dan weer niet mee eens, want hij zegt, "de grootste fout die we kunnen begaan is de gedachte koesteren dat we een volmaakte wereld tot stand kunnen brengen en de beperkingen van onze menselijke conditie definitief achter ons kunnen laten." Pessimisten, optimisten, utopisten, dystopisten buitelen nog steeds over elkaar heen.
In wezen is het natuurlijk zo dat ze het op de eerste plaats
over zichzelf hebben, dus met wat Luther over de mensen schrijft
bedoelt hij zichzelf, door en door verdorven en maar wachten op genade.
Wie meningen verkondigt, onthult zijn eigen vooroordelen
Ze praten honderduit over de ziel, zo die al bestaat, over
God, die allerlei namen krijgt en, waar ze het allemaal over eens zijn,
onkenbaar is en die ze toch op allerlei ingenieuze manieren
omschrijven, en dan pretenderen ook nog eens dat zij weten wat dat
Onkenbare van zijn schepsels wil en dat ze die Here, hun God, met
geheel hun hart en met geheel hun ziel en met geheel hun verstand
moeten liefhebben en Joost mag weten wat ze daarmee bedoelen en waarom
iemand dat zou moeten doen.
Ze prediken ook ascese, terugtrekken uit de wereld, vasten,
celibaat, onthechting en eeuwenlang hebben mensen dat als kluizenaars
of kloosterlingen hartstochtelijk gedaan, maar nog nooit heeft dat ook
maar één volmaakt mens opgeleverd, want zoals doorgaans
gebeurt in deze omgekeerde wereld, waarin wijsheid dwaas en kennis het hoogste goed is,
is dat ook een omkering van de gang van zaken. Volmaaktheid, betekent
tevreden zijn en dan heb je maar heel weinig nodig. "Extra ecclesiam
nulla salus (buiten de kerk geen heil)" schreef de kerkvader Cyprianus,
maar het moge inmiddels duidelijk zijn dat dat ook een omkering is en
dat het moet zijn "intra ecclesiam nulla salus."
En dat alles zou dan moeten leiden tot het "Aanschouwen van God" of volgens Plato, van "het Goede en Schone." Maar wat bedoelen ze daar nou mee? Eigenlijk is dat vreselijk eenvoudig en iedereen heeft wel eens "God aanschouwd." Gewoon een voorbeeldje. Huub van de Lubbe van De Dijk, zegt ergens in een interview: "Ik weet niet wat ik toen zocht, op mijn eenzame tocht over het strand, maar ik hoopte waarschijnlijk iets in die richting. De momenten van opperste geluk. Het overvalt me ook af en toe op de racefiets. Dat uitzicht dat me opeens de adem beneemt en ik als bij blikseminslag weet: hier fiets ik nu al vijftig jaar voor, om dit te mogen zien. Dan stroomt het uitzicht in me en wordt ik er onderdeel van. Magisch. Die paar seconden, dat ik en de wereld vervloeien. Daar draait het om. De tegenslag, maar ook alle moois, alles wat geweest is en alles wat nog komt, vallen opeens samen, in dat ene perspectief. Het leven wordt plotseling rechtvaardig." Dat is nou dat "God aanschouwen," een leeg hoofd hebben, als een druppel opgaan in de oceaan, eigenlijk vreselijk gewoon. Woordeloos, gedachteloos, geen verleden of toekomst, niets willen, tevreden, kortom de Werkelijkheid aanschouwen zoals het kleine kind dat doet.
Maar wat is er met dat kleine kind gebeurd, dat het "vijftig
jaar moet fietsen," om weer een paar seconden weer te zijn wat hij ooit was?
Ook daarover zijn de denkers altijd verdeeld geweest. De ene
groep zegt dat het kind als een tabula rasa geboren wordt en de andere
dat het onvolmaakt of zondig geboren wordt. Maar dan zeggen de
tabula-rasa-aanhangers dat het vervolgens de taak van de opvoeder is om
die tabula vol te schrijven en de andere groep zegt dat het kind
vervolmaakt moet worden, mens moet worden, maar ze bedoelen burger,
socialist, christen, dokter, kortom dat ze moeten worden zoals zij zijn.
Plutarchus schreef al "men moet de jeugd snoeien en dwingen." Maar er waren ook tegengeluiden, zoals Jean-Jacques Rousseau die schreef, "Alles is goed zoals het uit de handen van de Schepper komt, alles raakt verdorven in handen van de mens" en "de mens dwingt de boom vreemde vruchten te dragen, castreert honden en paarden, kortom, misvormt alles. Niets wil de mens zo behouden als de natuur het gemaakt heeft, zelfs niet zijn eigen kinderen. Hij wil ze dresseren als een manegepaard, vervormen als een boom in een tuin (Emile)," maar toch voedt hij vervolgens Emile op, want hij zegt ook, "van alles verstoken worden wij geboren (Rousseau juge Jean-Jacques)." Dat snoeien en dwingen werd later vervangen door belonen en straffen, maar in wezen blijft het manipuleren en van het kind iets maken dat het niet is, het een identiteit opdringen, een masker, het verdrijven uit het paradijs.
En wat volmaaktheid is? Een dressuurpaard is niet wat hij is, zijn instinct is overdekt met kunstjes. Hij dartelt niet meer over de steppen, zoals de bestemming van een paard is. Zoals Chuang Tzu schrijft: "paarden hebben hoeven waarmee ze over ijzel en sneeuw kunnen draven; een vacht, om hen te beschermen tegen wind en kou. Ze eten gras en drinken water en werpen hun benen op over de vlakten. Dat is de ware natuur van paarden. Vorstelijke verblijven zijn niet aan hen besteed." De opgefokte, veredelde kastomaten, zijn niet zoals tomaten bedoeld zijn. Dat paard en die tomaat zijn in wezen wel volmaakt, maar er is mee geknoeid en hun onvolmaaktheid overdekt hun volmaaktheid. Een opgevoede, gedresseerde mens is geen natuurlijke mens meer, zijn natuur is overdekt door zijn "karakter," zijn tweede natuur, zijn identiteit, een onnatuurlijke korst, een masker waarmee hij de hem toebedeelde rol in deze kunstmatige wereld speelt. In wezen is hij nog steeds volmaakt, maar hij heeft kunstjes geleerd waarmee hij in deze maatschappij mee kan doen, het ver kan schoppen, schouderklopjes, een lintje en prijzen kan krijgen. Met een vol hoofd, vol theorieën, gedachten en overtuigingen waaruit hij af en toe een stroompje luchttrillingen laat komen, wat hij communiceren noemt, gekleed omdat hij zich schaamt, slaaf van zijn libido, geketend aan tradities en andere gewoonten, moet hij zien te overleven, maar dat is geen leven.
Kan de ontaarde, ontmenselijkte mens dan toch weer mens worden? Natuurlijk kan dat, evenzeer als een dressuurpaard weer losgelaten kan worden op de steppe en dan weer gewoon paard wordt. Alles wat de mens aangeleerd heeft kan hij ook weer afleren. Niet door te doen alsof hij het niet meer weet, maar door alles wat hem opgedrongen is en hij zich eigen heeft gemaakt te onderkennen als onzin, menselijke bedenksels, hersenspinsels, hoogmoed, ijdelheid. Door te begrijpen dat alles wat de hele mensengeschiedenis bedacht en opgeschreven is, theorieën (ja, ook de evolutietheorie), tradities, rituelen, alle wetenschappen, godsdiensten en alles wat door mensenhanden gemaakt is, alles waar de mens de natuur mee bevuild heeft, alle kunst en muziek, strijdig zijn met het ware leven. Door zich te ontdoen van zijn eigen verleden en het verleden en de geëxtrapoleerde toekomst van de mensheid, van alle bagage die hij zijn hele leven met zich meetorst. Door gewoon met gepaste schaamte toe te geven dat hij zich vergist heeft, doof en blind geweest is.
Wat is er nu zo prettig aan dat waren leven, dat aanschouwen
van de Werkelijkheid (of God, zeg maar wat), dat leven buiten de grot
van Plato, dat dolce far niente, dat godgelijk en weer gelijk de
kinderen zijn, het masker afleggen, je ontdoen van je identiteit,
niemand worden?
Volmaaktheid, zijn wat je bent, is onverenigbaar met pijn,
verdriet, ziekte, en alle ellende die zich in en mensenleven kan
voordoen. Dat zijn alleen maar symptomen van iets anders zijn dan je
bent, waarschuwingen die je terug zouden moeten leiden naar jezelf,
want wie zichzelf is, is volmaakt, onkwetsbaar, vrij van verdriet en
lijden. Met andere woorden, bij iemand die zijn masker aflegt,
verdwijnen alle symptomen en hij wordt niet gewoon beter, maar hij
wordt volmaakt en heeft het eeuwige leven, "als je onder eeuwigheid
niet oneindige tijdsduur, maar ontijdelijkheid verstaat, dan leeft hij
eeuwig die in het heden leeft (Wittgenstein, Tractatus
Logico-philosophicus 6.4311)." Volmaakt zijn is kinderlijk eenvoudig.
Percy Shelley schreef in zijn Prometheus
Unbound
(vertaling Alex. Gutteling):
Het walglijk masker viel.
De mensch blijft over,-schepterloos en vrij,
Zonder beperking mensch: allen gelijk,
En niet verdeeld in klassen, stammen, volken,
Vrij van ontzag, vereering, stand, en koning
Over zichzelf, rechtvaardig, zacht en wijs,
Wie volmaakt, autonoom, is kent ook geen schaamte meer, en
legt zijn kleren af.
"Het is symptomatisch dat alle gouden tijden, paradijzen en
utopieën in de verbeelding der mensen een egalitair karakter vertonen.
Misschien is dat uitdrukking van een natuurlijke of categorische idee,
die als vanzelfsprekend opdringt, dat wat gemeenschappelijk beschikbaar
is gelijkelijk behoort te worden verdeeld. Het is in ieder geval een
idee, die minder omstandige argumentatie vereist dan de
tegenovergestelde, die bestaande ongelijkheden redenerend moet zien te
rechtvaardigen. Het is daardoor ook een simpelere idee, die de sociale
werkelijkheid rigoureuzer en compromislozer uitdaagt dan elke andere,
de vrijheid misschien inbegrepen. Voor de extreemste voorbeelden
daarvan moet men bij de sekten (Adamieten, Anabaptisten, Levelers,
Lollarden, Taborieten, Doechoboren, Ranters, enz.) zijn, voor zover die
in het naaktlopen een vorm van praktische theologie beoefenden, ter
symbolische illustratie van de naakte waarheid van het evangelie tegen
de bedekkende leugen van de wereld. De maatschappij trekt de mens
kleren aan en de gelovige legt ze ten bewijze van zijn innerlijke
wedergeboorte af. Het kostuum is een camouflage en een teken van de
relatieve plaats, die wij in de samenleving innemen. Onder dat kostuum
zijn wij allemaal dezelfden. Het maatschappelijke aanstootgeven is de
onverbloemdste geloofsbelijdenis. Het afleggen der kleren is een
zichtbare handeling uit onzichtbare genade, dus blijk van de verwerving
van een nieuwe staat." (R.F. Beerling, Het cultuurprotest van
Jean-Jacques Rousseau, 1977 van Loghum Slaterus, pag. 122)
Maar bedenk dat mensen de grootste bedreiging vormen voor deze wereld vol maskers, die niets weten, heel veel geloven en denken heel veel te weten.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Jean Meslier is boos, Jean Meslier is verontwaardigd, Jean
Meslier is een oudtestamentische profeet, die zijn stem niet heeft
durven verheffen. Hij fulmineert tegen waanideeën, dwalingen, leugens
verzinsels en bedrog, die de mensheid in het duister doet dwalen. Hij
was in het voordeel dat hij niet hoefde te vechten tegen de nieuwe
gelovigen, de gelovigen in de evolutietheorie, de vooruitgang, de
democratie en de wetenschap, die sindsdien de mensheid als virussen
besmet hebben. Toch is zijn testament nog steeds even actueel als toen
hij het schreef. De franje is veranderd, wezenlijk is alles bij het
oude gebleven en het is ontegenzeglijk nog moeilijker doordringbaar als
toen. Maar het is mogelijk. De arrogantie van de macht is niet onverslaanbaar.
Jean Meslier is helder, maar vergist zich als hij stelt dat het één
groot complot van de machthebbers is, als hij denkt dat de machthebbers
gelukkig zijn en als hij zich blindstaart op de schone schijn. Mensen,
die zichzelf bedriegen en zich daar niet van bewust zijn, geloven in
hun valse wereldbeeld en zijn dus geen bewuste bedriegers. Mensen die
zichzelf laten bedriegen, omdat ze het bedrog niet doorzien, valt ook
niets kwalijk te nemen. Meslier heeft niet begrepen dat alle mensen,
van hoog tot laag, handelen uit angst. Angst om uit de groep gestoten
te worden, angst voor straf, angst om te veranderen, angst voor het onbekende.
Inleiding bij deze vertaling:
Misschien is dit boekje van de reformator Maarten Luther wel
het meest giftige, met een in vitriool gedoopte pen neergeschreven,
antisemitische geschrift dat ooit verschenen is en waarbij zelfs De
Protocollen van de Wijzen van Sion verbleken tot een onschuldige
verdachtmaking van de joden. Vanaf de Reformatie tot de Holocaust heeft
het een grote invloed uitgeoefend op de houding van de Duitsers
tegenover de joden en werd de blauwdruk voor de Kristallnacht. Martin
Sasse, bisschop van de Evangelisch-Lutherse kerk in Thüringen schreef
naar aanleiding daarvan "Op 10 november 1938, op Luthers geboortedag,
branden in Duitsland de synagogen. Door het Duitse volk wordt....de macht
van de joden op economisch gebied definitief gebroken en daarmee de
door God gezegende strijd van de Führer voor de volledige bevrijding
van ons volk bekroond. Op dit moment moet de stem gehoord worden van de
man, die ooit als de Duitse profeet van de 16e eeuw als jodenvriend
begon, die gedreven door zijn geweten, gedreven door de ervaringen en
de werkelijkheid, de grootste antisemiet van zijn tijd geworden is en
zijn volk waarschuwde voor de joden." Het jaar daarvoor was in
Neurenberg een herdruk van het boek aangeboden aan Julius Streicher,
uitgever van Der Stürmer, die het zelf tot zijn genoegen kwalificeerde
als het meest antisemitische geschrift aller tijden. Op 17 december
1941 lieten zeven Lutheraanse kerken een verklaring uitgaan waarin ze
instemden met de maatregel om joden een gele ster te laten dragen,
"omdat Luther, na zijn bittere ervaringen erop aangedrongen had
maatregelen tegen de joden te treffen en ze Duitsland uit te zetten."
In 1942 verscheen deze Nederlandse vertaling op instigatie van de
NSB-ideoloog Pieter Keuchenius, die in 1940 al zijn 'magnus
opus' Bloed en Mythe als Levenswet had gepubliceerd.
Pas na 1980 heeft de Lutherse kerk schoorvoetend afstand
genomen van Luthers antisemitisme!
Het blijft natuurlijk uitermate wrang dat joden en
christenen, en alle andere gelovigen in welk systeem dan ook, zich
nooit hebben laten leiden door hun geweten, maar door hun boek, dat ze
nog steeds bestuderen omdat ze het niet begrijpen en letterlijk nemen
wat figuurlijk bedoeld is en omgekeerd en in dit geval beide groepen
zich uitverkoren achten en de waarheid in pacht beweren te hebben.
Onderstaande is ongeveer een derde van het hele boek, een
compilatie van de grootste enormiteiten. Maar het moge duidelijk zijn
dat wie zoiets uit zijn pen kan krijgen, verder ook niet serieus dient
genomen te worden! Zie verder: www.theologe.de/martin_luther_juden.htm
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze hertaling
Over Henri Borel:
Henri Borel werd in 1869 geboren in Den Haag. Volgde een
opleiding voor tolk Chinees en studeerde dat vervolgens aan de
Universiteit van Leiden. Op zijn drieëntwintigste vertrok hij naar
China. In die tijd brak de Chinees-Japanse oorlog uit en Borel schreef
toen als correspondent brieven naar de Nieuwe Rotterdamse Courant.
Daarna vertrok hij als tolk Chinese zaken naar Nederlands Indië. Hij
berichtte in zijn rapporten veelal over wantoestanden, corruptie en
onrecht, wat hem het ongenoegen van de resident opleverde. In 1896 werd
hij in zijn functie overgeplaatst naar Makassar, waar de toestand zich
herhaalde. Borel besloot, in 1898, hierop definitief naar Nederland te
repatriëren. Intussen was hij begonnen met zijn literaire werk Wu
Wei, een filosofische fantasie, geschreven naar aanleiding van de
filosofie van Lao Tzu. Deze studie werd later opgenomen in de bundel
Wijsheid en schoonheid in China. Het boek werd vertaald in het Duits
(drie drukken), in het Frans en in het Engels (4 drukken). Borel
beschouwde het later als zijn beste werk en zei: 'Het is mijn
lievelingswerk in zoo hooge mate, dat het mij niet zou kunnen schelen
wanneer al mijn andere publicaties werden verbrand mits Wu Wei
bleef behouden.' (Ontleend aan Wikipedia)
Borel was een goede vriend van Frederik van Eeden en in Wu
Wei is een echo te horen van De Kleine Johannes.
Over Wu-Wei:
Wu-Wei en Tao zijn begrippen waaraan door diverse wetenschappers allerlei betekenissen zijn toegekend, al naar gelang hun eigen vooroordelen. Borel benadert ze van binnenuit. Hij is een romanticus met een mystieke inslag en komt dus tot heel andere inzichten, die veel overeenkomsten vertonen met westerse mystieke inzichten. Over het Wu-Wei, het Niet-Doen schrijft hij in Noot [5]: 'het is juist wel actief bezig zijn, maar geen bezig zijn van verkeerde, onnatuurlijke hartstochten en begeerten', maar 'de activiteit van de natuurlijke beweging vanuit Tao.' De analogie met het christendom is: "niet je eigen wil doen, maar Gods wil." En de Boeddha sprak ooit, "alle lijden komt voort uit het willen." Met andere woorden, wie niets meer wil, kent ook geen lijden meer. En wie niets meer wil, volgt de beweging van Tao, de levenstroom, laat zich meedrijven op het leven en leeft nog lang en gelukkig, maar is voor de 'normalen' een gevaarlijke gek, een onpraktische dwaas.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
Mark Twain, die eigenlijk uitsluitend bekend is als de
schrijver van De Lotgevallen van Huckleberry Finn en De
Lotgevallen van Tom Sawyer, was daarnaast een vlijmscherpe
satiricus en ontpopte zich in de loop van zijn leven tot een zeer
sociaal bewogen antikapitalistische, anti-imperialistische,
antimilitaristische, antiracistische, antireligieuze en
antikolonialistische voorvechter.
Maar zelfs de onschuldige verhalen over Huckleberry Finn en
Tom Sawyer werden tijdens zijn leven verbannen uit de jeugdafdelingen
van verschillende bibliotheken in de Verenigde Staten en een aantal van
zijn antireligieuze stukken is tijdens zijn leven nooit verschenen en
zijn na zijn dood lang door zijn nabestaanden ongeschikt voor
publicatie beschouwd.
Eigenlijk is Mark Twain een heel ongemakkelijke schrijver, rebels, kritisch en tornend aan alle vanzelfsprekendheden. Onderstaand stuk is daar een sprekend voorbeeld van.
Met een ijzeren logica laat hij meedogenloos zien dat een
eigen mening een illusie is, naastenliefde verkapt egoïsme en de
vrije wil een hersenspinsel. En er is geen speld tussen te krijgen.
Al die mensen die prat gaan op wat zij hun eigen mening
noemen, beseffen niet dat zij alleen maar plagiëren, dat ze zoals
Twain stelt zelfs geen microscopisch gedeelte daarvan oorspronkelijk is, dat
iedereen alleen maar iedereen napraat, zijn brein voedt met allerlei
gedachten en brokstukken van gedachten van anderen, die die weer van
anderen hebben, enz., tot in het grijze verleden, en daar een "eigen"
mening van vormt. En dan ook nog zeggen dat wij op de schouders staan
van reuzen, die dus uiteindelijk ook maar banale na-apers zijn geweest.
Alles komt van buitenaf zegt Twain en er is geen enkel
argument dat daar tegen pleit. Alle schrijvers, alle wetenschappers,
alle deskundigen op welk terrein dan ook, ventileren uitsluitend een
mengsel van gedachten van anderen, en verdienen daar ook nog eens hun
brood mee. De Keizer heeft geen kleren aan en iedereen wet het en
niemand durft het te zeggen. Gedreven door ijdelheid, de behoefte aan
brood op de plank, iets willen betekenen, schouderklopjes en status,
wordt deze wereld overspoeld en verdrinkt in meningen, en mensen zijn
er zelfs trots op dat ze een "eigen mening" hebben, waar ze ook nog
schaamteloos voor uitkomen. De waan van de dag, die ze net zo
gemakkelijk weer inruilen voor de waan van morgen. Zin geven aan je
waan is letterlijk waanzinnig. Meningen zijn een mengsel van
geloofsartikelen, maar heeft absoluut niets met weten te maken. God
behoede ons voor deskundigen!
En al die mensen die zich inzetten voor anderen,
hulpverleners die ook nog zeggen dat ze "er zoveel voor terugkrijgen"
ontmaskert Mark Twain als egoïsten, die onder het mom van
naastenliefde op de eerste plaats voor zichzelf bezig zijn, die
hulpbehoevenden nodig hebben om hun gevoel van eigenwaarde te strelen.
Die zich banaal aan het voor-wat-hoort-wat-principe bezondigen en
daarmee de hemel willen verdienen. God behoede ons voor hulpverleners!
Tot slot dat merkwaardige hersenspinsel van de Vrije Wil. In
"Gödel, Escher, Bach" schrijft Hofstadter: 'Pas als een mens
zichzelf ontworpen heeft en zijn eigen verlangens kiest (alsmede de keuze om
zijn eigen verlangens te kiezen enzovoort), mag men beweren dat hij
zelf een wil heeft en keuzes kan maken." Twain zou het daar bijna
volkomen mee eens zijn. Hij maakt echter de noodsprong om voor Vrije
Wil, Vrije Keuze in te vullen en daarna wordt zijn verhaal warrig.
Er is wel meer aan te merken op zijn verhaal. IJzersterk is
hij in het analyseren van het hoe, maar als hij het
vervolgens gaat hebben over het waarom, draait hij zich
herhaaldelijk in allerlei bochten en uiteindelijk vast. Aan het waartoe
is hij niet toegekomen.
Als hij het waarom behandelt moet hij zijn toevlucht nemen tot allerlei hulpconstructies en hypothesen, die hij echter niet als zodanig ervaart, maar als waarheden poneert. Hij heeft het over aangeboren aard en temperament, dispositie, aangeboren neigingen en erfelijke eigenschappen, terwijl hij anderzijds stelt dat kinderen als tabula rasa worden geboren. Daarnaast veronderstelt hij een groot aantal in de mens schuilende entiteiten, geest, ziel, innerlijke meester, geweten, en vage begrippen als psychisch, spiritueel, drijfveer, gevoelens, en dergelijke en dan wordt het een heel ingewikkeld schaakspel, als al die spookachtige bewoners hun onnaspeurlijke gang gaan.
Inleiding bij deze vertaling:
De Deur in de Muur is een van weemoed doordrenkte parabel,
een verhaal vol verlangen naar het verloren kinderparadijs, waar wij
allemaal uit verdreven zijn, wat misschien nooit mooier verwoord is dan
door Supertramp in hun Logical Song uit 1979:
When I was young, it seemed that
life was so wonderful
A miracle, oh it was beautifull, magical
And all the birds in the trees, well they'd be singing so happily
joyfully, playfully, watching me.
But they send me away, to teach me how be sensible
logical, responsible, practical
And they showed me a world, where I could be so
dependable, clinical, intellectual, cynical
En zo werden wij afhankelijk, zakelijk, intellectueel en
cynisch, de deugden van een wereld waarin consumeren en presteren het
hoogste goed zijn en vermaak, amusement en verdoven met alcohol en
drugs vergetelheid brengen, waardoor wij ons geweten ontvluchten en
sussen en zo ver mogelijk van de groene deur verwijderd blijven,
terwijl de deur dus open staat. Er zijn tegenwoordig heel veel zoekers,
die op zoek zijn naar zichzelf zeggen ze dan, maar eigenlijk allemaal
op zoek zijn naar de groene deur, de enge poort, waar je alleen maar
doorheen kunt als je alles opgegeven hebt, maar dat beseffen ze niet en
omdat ze dus niets vinden, zeggen ze dat het niet om het doel gaat,
maar om de weg. Ieder mens komt in zijn leven meer dan eens de groene
deur tegen, maar verzint net als Lionel Wallace allerlei uitvluchten om
het dit keer maar niet te doen, want de wereld trekt.
In het Evangelie van Lucas 14:16-20, staat een analoog
verhaal, helaas ingebed in allerlei verwarrende en onjuiste franje,
maar de strekking moge duidelijk zijn.
Jezus zei tegen hem: 'Iemand
gaf eens een groot feestmaal. Hij had veel mensen uitgenodigd. Tegen de tijd dat het feestmaal zou
beginnen, stuurde hij zijn dienaar om de genodigden te gaan zeggen:
Kom, want alles staat klaar. Maar de een na de ander begon zich
plotseling te verontschuldigen. Een zei: Ik heb een stuk land gekocht
en ik moet het gaan bekijken, wil me dus verontschuldigen. En een
ander: Ik heb vijf paar ossen gekocht en ik ga ze nu keuren, wil me dus
verontschuldigen. En een derde zei: Ik ben pas getrouwd en kan dus niet
komen. De dienaar kwam bij zijn heer terug en bracht hem verslag uit. ..........
En nog steeds worden al die kindertjes stelselmatig uit de betoverde tuin gehaald, door ouders die daar ook uitgehaald zijn, die door hun ouders ...enz. tot in het grijze verleden en komen terecht in een tranendal dat voor de echte wereld gehouden wordt.
(Het artikel staat op verbodengeschriften.nl)
Inleiding bij deze vertaling:
In The Concept of Mind, laat Gilbert Ryle onmiskenbaar zien,
dat de Cartesiaanse scheiding van de mens, in een geest en een lichaam,
op een denkfout, of zoals hij dat zegt, op een categoriefout berust.
Toch is de hele geneeskunde op die scheiding gebaseerd, dus op een
denkfout, en dus een vergissing. Als de basis niet klopt volgt daar
onherroepelijk uit dat het hele bouwwerk van de geneeskunde op
drijfzand berust. Op dat drijfzand rusten twee pijlers, namelijk de
pijler van de somatiek en de veelkleurige pijler waar alle disciplines
aan hangen, die zich met de zogenaamde psyche bezighouden. Lang geleden
heeft de psychosomatiek geprobeerd om te laten zien dat die twee
pijlers elkaar beïnvloeden en heeft vruchteloze pogingen ondernomen om
daar een brug tussen te slaan. Maar ook dat streven was, heel
begrijpelijk, gedoemd om te mislukken, want ook de psychosomatici
hebben zich niet gerealiseerd dat de basis ondeugdelijk zou blijven. De
enige conclusie die kan worden getrokken is dat, óf het verhaal van
Ryle onzin is, óf de hele geneeskunde niet deugt. Oordeel zelf!
'Er was een mannetje, dat was niet wijs en bouwde zijn huisje op het ijs.'