W. F. Hermans over Brouwer

Uit: Trino Flothuis 'Nederland gaat ramp tegemoet'

[Oorspronkelijk gepubliceerd in: Haagse Post, 31 december 1966]

- Die Lammers pretendeert het christendom kritisch uiteen te rafelen.

- O, dat doen ze helemaal niet. Al die mensen proberen het christendom te ondermijnen en zo, maar ze weten niet hoe ze het moeten doen. Het is precies hetzelfde als iemand die een wond in zijn linkerhand heeft en niet diezelfde linkerhand daar een pleister op probeert te plakken. Zo kun je niet verwachten, dat iemand als Lammers de christelijk moraliserende toon ondermijnen zal. Geen sprake van. Het zijn vreselijke dominees. Nederlanders zijn nooit theoretici, ik heb u dat al eens eerder gezegd.

Wij Nederlanders zijn in het gunstigste geval uit op commercieel succes en praktische toepassingen. Onze grote geleerden waren practici, zoals Boerhaave. Onze laatste grote filosoof, Spinoza, is al 300 jaar dood. Die stukken van de Nederlandse literatuur die een soort theoretische hoogvliegerij beogen, zijn meestal mislukt. Het meest leesbare deel van de Nederlandse literatuur is afkomstig van kleine mannetjes, zoals Carmiggelt, Nescio, Hildebrand. Voor oorspronkelijkheid moet je dan ook nooit in Nederland zijn, wel voor huisbakkenheid, of in ironie verpakte huisbakkenheid.

En als er dan eens in Nederland een theoreticus opstaat, of er dringt wat uit het buitenland door, dan wordt dat direct in de sfeer van de theologie getrokken. De enkele theoretici die Nederland heeft, zijn volslagen onbekend. U heeft misschien in de krant gelezen dat onlangs in Bussum overleden is een 85-jarige professor L. E. J. Brouwer?
- Nee.
- Die Brouwer kreeg een obligaat, nietszeggend stukje in de krant. Noch uit het Handelsblad, noch uit de NRC, noch uit Het Parool bleek dat deze Brouwer één van de 4 à 5 grootste genieën is die er in Nederland ooit geweest zijn. Brouwer is de grondlegger van de afdeling van de wiskunde, die het intuïtionisme wordt genoemd. Dat hele woord 'intuïtionisme', waardoor die Brouwer wereldberoemd is, kwam in geen van die stukjes voor. Dat komt door het enorme gebrek aan belangstelling in Nederland voor dingen die werkelijk van belang zijn. Dat gaat aan iedereen voorbij. Ik kan me niet voorstellen dat wanneer in Engeland Russell zou doodgaan, de kranten dan zouden schrijven, dat er een man was doodgegaan, die alleen maar tegen de bom was, en niet een belangrijk geleerde. Ik kende Brouwer, omdat ik gestudeerd heb, de meeste studenten kenden hem wel, en hij komt ook ter sprake bij Wittgenstein. Ik leg op het ogenblik de laatste hand aan een kwadraatpamflet, Wittgenstein in de mode. Wittgenstein heeft zich na 1921 teruggetrokken uit de filosofie, hij is toen onderwijzer op een Oostenrijkse
dorpsschool geworden en later zelfs tuinman. Hij zag er helemaal niets meer in. Maar Wittgenstein heeft in 1928 een lezing van deze Brouwer in Wenen gehoord, en is op die manier teruggekeerd tot de filosofie. Brouwer was een broer van een professor in de geologie. Twee heel vreemde broers. Lange mannen met een soort doodskopachtige gezichten. Die Brouwer uit Laren had bovendien de eigenaardigheid, wat nu niet eigenaardig meer is, dat zijn haar tot op zijn schouders groeide. Ik zag hem wel eens fietsen zo. Vreemde man, maar zeer scherpzinnig. Briljant. Zonder meer. En dat wordt dan afgedaan met 'bekleedde een vooraanstaande plaats, en huppeldepuppeldepup'. Vind ik wel vreemd, hoor. Vooral omdat je het gevoel hebt, dat hier toch al zo weinig gebeurt en dat hier alleen maar koekebakkers wonen, en als er dan eens een bijzondere man doodgaat, dan gaat dat helemaal onopgemerkt voorbij.
- Dat vervult u met droefheid?
- Ja. En het zal het ook moeilijk maken voor veel mensen om de moed erin te houden. Een ding in de Nederlandse cultuur dat mij in het algemeen erg opvalt is, dat zoveel jongere talenten heel vlug de moed hebben opgegeven.
- Mijnheer Hermans, ik dank u voor dit gesprek.

Naar boven

Home