OVER DE JODEN EN HUN LEUGENS

door

MAARTEN LUTHER


Geschreven in 1542; gedrukt en uitgegeven in 1543 te Wittenberg, 3 jaar vóór Luthers dood.


INLEIDING:

Misschien is dit boekje van de reformator Maarten Luther wel het meest giftige, met een in vitriool gedoopte pen neergeschreven, antisemitische geschrift dat ooit verschenen is en waarbij zelfs De Protocollen van de Wijzen van Sion verbleken tot een onschuldige verdachtmaking van de joden. Vanaf de Reformatie tot de Holocaust heeft het een grote invloed uitgeoefend op de houding van de Duitsers tegenover de joden en werd de blauwdruk voor de Kristallnacht. Martin Sasse, bisschop van de Evangelisch-Lutherse kerk in Thüringen schreef naar aanleiding daarvan "Op 10 november 1938, op Luthers geboortedag, branden in Duitsland de synagogen. Door het Duitse volk wordt....de macht van de joden op economisch gebied definitief gebroken en daarmee de door God gezegende strijd van de Führer voor de volledige bevrijding van ons volk bekroond.

Op dit moment moet de stem gehoord worden van de man, die ooit als de Duitse profeet van de 16e eeuw als jodenvriend begon, die gedreven door zijn geweten, gedreven door de ervaringen en de werkelijkheid, de grootste antisemiet van zijn tijd geworden is en zijn volk waarschuwde voor de joden." Het jaar daarvoor was in Neurenberg een herdruk van het boek aangeboden aan Julius Streicher, uitgever van Der Stürmer, die het zelf tot zijn genoegen kwalificeerde als het meest antisemitische geschrift aller tijden. Op 17 december 1941 lieten zeven Lutheraanse kerken een verklaring uitgaan waarin ze instemden met de maatregel om joden een gele ster te laten dragen, "omdat Luther, na zijn bittere ervaringen erop aangedrongen had maatregelen tegen de joden te treffen en ze Duitsland uit te zetten." In 1942 verscheen deze Nederlandse vertaling op instigatie van de NSB-ideoloog Pieter Keuchenius, die in 1940 al zijn 'magnus opus' Bloed en Mythe als Levenswet had gepubliceerd.

Pas na 1980 heeft de Lutherse kerk schoorvoetend afstand genomen van Luthers antisemitisme!
Het blijft natuurlijk uitermate wrang dat joden en christenen, en alle andere gelovigen in welk systeem dan ook, zich nooit hebben laten leiden door hun geweten, maar door hun boek, dat ze nog steeds bestuderen omdat ze het niet begrijpen en letterlijk nemen wat figuurlijk bedoeld is en omgekeerd en in dit geval beide groepen zich uitverkoren achten en de waarheid in pacht beweren te hebben.

Onderstaande is ongeveer een derde van het hele boek, een compilatie van de grootste enormiteiten. Maar het moge duidelijk zijn dat wie zoiets uit zijn pen kan krijgen, verder ook niet serieus dient genomen te worden! Zie verder: www.theologe.de/martin_luther_juden.htm

Portret Maarten Luther

OVER DE JODEN EN HUN LEUGENS

Ik had mij voorgenomen niet meer over of tegen de joden te schrijven, maar omdat ik ondervonden heb, dat die ellendige, heilloze lieden niet ophouden ook ons christenen tot zich te lokken, heb ik dit boekje uit laten gegeven, opdat ik tot diegenen zal worden gerekend, die aan zulk een giftig voornemen der joden weerstand geboden en de christenen gewaarschuwd hebben om voor de joden op hun hoede te zijn. Ik geloof niet, dat een christen zich zo zal laten beetnemen om daardoor in ellende en kommer te geraken. Maar de duivel is de god der wereld en waar Gods Woord niet heerst, daar heeft hij gemakkelijk spel, niet alleen bij de zwakken, maar ook bij de sterken. God helpe ons. Amen!

Genade en Vrede in de Heere! Waarde Heer en beste vriend!

Ik heb een geschrift ontvangen, waarin een christen een gesprek heeft met een jood en deze zich verstout om de uitspraken van de Bijbel (zoals wij die in ons geloof aan Christus en Maria, zijn Moeder, belijden) te verdraaien en op een andere wijze uit te leggen; daarmee bedoelt hij de grondslag van ons geloof omver te stoten.

Daarop geef ik u en hem dit antwoord:

Het is niet mijn bedoeling met de joden te twisten of van hen te leren, hoe zij de Schrift uitleggen of opvatten. Ik weet dat alles ook zonder dat. Nog minder wil ik trachten om de joden te bekeren, want dit is onmogelijk en die twee voortreffelijke mannen, LYRA en BURGENSIS hebben ons honderd en tweehonderd jaar geleden onder meer duidelijk beschreven en overvloedig uitgelegd hoe verdorven de joden zijn. Nog altijd haalt dat niets bij hen uit, want zij zijn voortdurend slechter geworden. Ook omdat zij zo verhard en onverschillig zijn geworden voor de tegenslagen en niet wijzer willen worden van de verschrikkelijke straf dat ze nu meer dan veertien eeuwen in ellende verkeren en, ondanks al hun roepen en klagen tot God (zoals zij dat menen), het einde daarvan nog niet te overzien is. Helpen die tegenslagen niet, dan kan men er op rekenen, dat ons preken en praten nog veel minder zullen helpen.

Daarom moet een christen tevreden zijn en niet met joden twisten. Maar bent u gedwongen met hen te redetwisten, zeg dan niet meer dan het volgende: "Luister, gij jood: weet gij, dat Jeruzalem en uw heerschappij samen met de tempel en uw priesterdom meer dan 1460 jaar geleden zijn vernietigd? In het huidige jaar 1542, dat wij christenen sedert de geboorte van Christus tellen, zijn juist 1468 jaren verstreken, en het loopt dus reeds tegen de 15 eeuwen, dat Vespasianus en Titus Jeruzalem hebben verwoest en de joden daaruit verdreven."
Laten de joden dan deze harde noot maar kraken en redekavelen zolang ze willen; want zo'n gruwelijke toorn Gods toont genoegzaam aan, dat kan zelfs een kind begrijpen, dat ze zeker dwalen en op de verkeerde weg zijn. Zo wreed kan God niet wezen, dat hij zijn eigen volk zo lang en zo wreed en zo onbarmhartig straffen zal en daarbij het stilzwijgen bewaren, zonder met woorden of daden te troosten en tijd noch einde daarvan te bepalen. Wie zou aan zo'n God geloven, hem liefhebben of op hem hopen? Daarom volgt uit deze vertoorndheid, dat de joden zeker door God verlaten zijn, niet meer zijn volk zijn en hij ook niet meer hun God is. Het vergaat hun volgens Hosea 1:9: "Want gijlieden zijt mijn volk niet; zo zal ik ook de uwe niet zijn." Ja, helaas gaat het met hen zo vreselijk erg. Zij zelf mogen dit opvatten zo ze willen, wij zien de gevolgen voor ons en die laten voor ons geen twijfel.
Indien ze maar een zweempje kennis of verstand hadden, zouden ze waarlijk bij zichzelf moeten denken: Grote God, het gaat met ons slecht, onze ellende is te groot, te langdurig en te zwaar, gij hebt ons vergeten! Ik zelf ben weliswaar geen jood, maar toch denk ik niet gaarne ernstig aan deze afschuwelijke toorn Gods over dit volk, omdat het mij de doodschrik op het lijf jaagt.............
Welaan, de joden mogen onze Heer Jezus houden voor wie ze willen, wij zien, dat het zo toegaat als in Luk. 21:20-23: "Maar wanneer gij zien zult, dat Jeruzalem van heirlegers omsingeld wordt, zo weet dan, dat hare verwoesting nabij gekomen is. Want deze zijn de dagen der wraak, opdat alles vervuld worde, dat geschreven is............. Want er zal grote nood zijn in het land en toorn over dit volk."
Samenvattend herhaal ik: redetwist niet te veel met de joden over de artikelen des geloofs. Zij zijn van hun jeugd af met gif en wrok tegen onze Heer opgevoed, dat er geen hoop voor ze is, tot ze te eniger tijd door hun ellende murw zijn geworden en gedwongen om te bekennen, dat de Messias reeds gekomen is en onze Heer Jezus is. Overigens is het voorbarig, ja zelfs vergeefs met hen te disputeren.............
Zo zullen wij thans, ter versterking van ons geloof, verschillende grove dwaasheden der joden in hun geloof en in hun uitleg der Schrift behandelen, omdat zij op zo giftige wijze ons geloof belasteren. Mocht dit een jood ten goede komen, des te beter, dat hij zich dan schame. Wij spreken niet tot de joden, maar over de joden en hun gedragingen, opdat ons Duitse volk ingelicht zij!
Om een oorzaak pochen zij en laten zich buitensporig voorstaan, n.l. dat zij van de hoogste mensen op aarde afstammen, van Abraham, Sarah, Isaak, Rebekka, Jacob en van de twaalf Patriarchen en zo verder van het heilige volk Israël............. Wij gojim zijn tegenover hen en in hun ogen geen mensen, maar ternauwernood waard, dat wij als nietige aardwormen door hen gewaardeerd worden. Wij zijn immers niet van zo hoog edel bloed, stam, geboorte en afkomst. Dit is een argument, en naar mijn mening ook het belangrijkste en sterkste, voor hun eigenzinnigheid en verwaandheid. Om die reden moet God, in hun scholen, gebeden, gezangen, onderricht en hun hele leven, geduld met ze hebben. Zij staan en treden voor God en plagen Hem, om het menselijkerwijs uit te drukken. Zo moet Hij aanhoren, hoe zij zichzelf roemen en God loven, omdat Hij ze van de heidenen afgezonderd heeft en uit de heilige aartsvaderen heeft doen voortkomen en tot heilig volk heeft uitverkoren. Hun pochen met hun geboorte en afkomst kent maat noch grenzen en opdat hun razende en zinneloze zotheid volmaakt zij, loven en danken zij God in de eerste plaats daarvoor, dat zij mensen zijn en niet als dieren geschapen, vervolgens, dat zij joden en geen gojim zijn en ten slotte, dat zij als mannen en niet als vrouwen zijn ter wereld gebracht.............
Welnu, de eer van Israëls stam te zijn, kan niemand ze ontnemen. In het Oude Testament hebben zij daarom, maar dat begrijpt geen enkele jood, menige slag in hun oorlogen verloren. Om zulk een hovaardige en zinnelijke vermetelheid, ontbloot van geest en geloof, werden zij door alle profeten bestraft, maar ook wel vermoord en vervolgd. Johannes de Doper berispte ze om dezelfde reden ten strengste en sprak tot hen (Mattheus 3:9): "En meent niet bij uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg u, dat God zelfs uit deze stenen Abraham kan verwekken," en noemde ze niet kinderen Israëls, maar addergebroed. Dit vond het edele bloed uit de stam Israël toch te erg en ze schimpten hem, dat hij van de duivel bezeten was.
Ook onze Heer noemt ze addergebroed en zegt volgens Joh. 8:39 e.v. tegen hen: "Indien gij Abraham's kinderen waart, zo zoudt gij de werken van Abraham doen. Gij hebt tot vader de duivel."
Zij konden niet uitstaan, dat ze geen nazaten van Abraham, maar duivelskinderen zouden zijn en ook nu verdragen ze dat nog niet, want als ze die roem en grondslag moeten opgeven, dan zou alles wat daarop gebouwd is, ineenstorten en veranderen.............
Maar ter versterking van ons geloof moest ik dat zeggen, want de joden laten zich hun hovaardij en gepoch over hun adeldom en afstamming niet ontnemen, zoals reeds vermeld werd; zij zijn verstokt. Wij moeten echter voor hen op onze hoede zijn om niet door dat verharde, verdoemde volk, dat God logenstraft en de gehele wereld hoogmoedig veracht, misleid te worden. Want de joden zouden ons christenen gaarne tot hun opvattingen overhalen en doen het ook, waar ze dat kunnen. Zou God de joden genadig zijn, dan moeten ze allereerst hun lasterlijke gebeden en gezangen over hun roem en hovaardij omtrent hun afkomst, uit hun scholen en uit hun mond en hart bannen, want zulke gebeden vermeerderen voortdurend Gods toorn over hen. Zij doen dat echter niet, met uitzondering van enkelen, die God in het bijzonder tot zich trekt en van hun gruwelijk verderf verlost.
Een andere reden voor hun roem en adel en waarom zij zich verheffen en alle mensen trots en hoogmoedig verachten, is dat zij de besnijdenis sedert Abraham hebben gekregen.
Het is godgeklaagd, wat wij heidenen allemaal te verduren hebben in hun scholen, gebeden, gezangen en leerstellingen. Hoe vreselijk stinken wij arme stumpers voor hun neuzen, omdat wij onbesneden en zijn. Ja, God zelf moet Zich nog eens jammerlijk laten plagen, om het zo eens uit te drukken, want zij treden voor Hem met een onuitsprekelijke hoogmoed en bluf en aldus: Geloofd zijt Gij Koning der wereld, dat Gij ons van alle volkeren hebt afgezonderd en geheiligd door het verbond der besnijdenis en dergelijke woorden meer, die er uitsluitend op gericht zijn, dat God hen alleen zal aanzien, omdat zij naar Zijn bevel besneden zijn en, alle andere mensen zal verdoemen, zoals zij doen en willen.............
Deze Psalm, de vijfde, betreft alle schepselen, besneden of onbesneden, maar voornamelijk de joden, voor wie hij, zoals alle andere geschriften, in het bijzonder gegeven en gemaakt werd. Zij worden daarin meesterlijk tegenover alle andere heidenen afgeschilderd. Zij zijn het zelf, die ten allen tijde goddeloosheid, afgoderij en valse leerstellingen hebben bedreven en onbesneden van hart geweest zijn, zoals Mozes zelf en alle profeten over hen roepen en klagen. Nochtans hebben ze daarmee Gode welgevallig willen zijn en alle profeten om die reden doodgeslagen. Zij zijn het boosaardige en halsstarrige volk, dat zich noch door prediking of berisping, noch door de leer der profeten omtrent boze en goede werken heeft laten bekeren, zoals de Schrift allerwege getuigt. Desondanks willen zij Gods dienaren heten en voor Hem stand houden. Zij zijn de grootsprekerige, hovaardige schelmen, die tot op de huidige dag niets anders kunnen, dan zich zelf roemen vanwege hun afkomst en geboorte, zich alleen loven en de gehele wereld verachten en vervloeken in hun scholen, gebeden en leer; nochtans menen zij voor Gods aangezicht te bestaan als Zijn liefste kinderen!
Zij zijn de rechte leugenaars en bloedhonden, die niet slechts de ganse Schrift met hun verzonnen spotternijen, van de aanvang af en sedertdien zonder ophouden! verdraaid en vervalst hebben. Al hun bange zuchten en verlangen en hopen is daarop gericht, dat zij eenmaal met ons heidenen net zo mogen handelen, als zij ten tijde van Esther in Perzië hebben gedaan (Esther 8:16, 9:1, e.v.). O! hoe hebben zij het boek Esther lief, dat zo fijn overeenstemt met hun bloeddorstige, wraakgierige, moorddadige begeerte en hoop; geen bloeddorstiger en wraakgieriger volk werd ooit door de zon beschenen, dan zij, die van zich zelf geloven, dat ze daarom Gods volk zijn en dat ze de heidenen moeten doden en uitmoorden. Het voornaamste, dat zij van hun Messias verwachten is dan ook, dat hij de ganse wereld door zijn zwaard zal vermoorden en ombrengen, zoals zij van de aanvang overal tegenover ons christenen hebben getoond en nog gaarne zouden doen, indien zij dat konden. Zij hebben het, als zij konden, ook herhaaldelijk gepoogd, maar zijn daarvoor dan danig op hun bek geslagen.............
Wat helpt het hun, dat zij Gods gebod kennen en bezitten. Laat ze maar pochen, dat zij Gods bijzondere, eigen lieve engelen zijn, waartegenover andere engelen niets betekenen. Hoeveel beter zou het voor ze zijn, als zij Gods gebod niet hadden en er niets van afwisten; want indien zij het niet hadden, dan zouden zij ook niet verdoemd zijn. Zij zijn daarom verdoemd, omdat ze Gods gebod hebben en toch niet houden, maar onophoudelijk in strijd daarmee handelen. Evenzo zouden moordenaars en hoeren, dieven en schelmen en alle boze mensen kunnen roemen dat zij Gods heilig en uitverkoren volk zijn, omdat zij Zijn Woord hebben en weten dat zij Hem vrezen en gehoorzaam moeten zijn. Hem liefhebben en Hem dienen, Zijn naam moeten eren, niet moorden, niet echtbreken, niet stelen en geen kwaad doen; want als zij Zijn heilig Woord niet hadden, zouden zij ook niet kunnen zondigen. Nu ze wel zondigen en verdoemd worden, is het zeker, dat zij het heilige ware Woord Gods hebben, maar daartegen zondigen. Laat de joden maar roemen, dat God ze door Zijn wet geheiligd en tot een bijzonder volk boven alle mensen verkoren heeft. Juist deze roem is het ook. waarover de joden zich zelf prijzen in hun scholen. God loven en danken, dat Hij ze door Zijn wet heeft geheiligd en tot een afzonderlijk volk gemaakt heeft. Zij weten echter heel goed, dat zij zich niet aan die wet houden, daarentegen vol hoogmoed, afgunst, woeker en gierigheid zijn, behept met allerlei boosheid en het meest diegenen, die vroom en heilig willen zijn in hun gebed. Zij zijn zo verblind, dat ze niet alleen woekeren (om nu maar over al het andere kwaad te zwijgen), maar dat zelfs als een recht beschouwen, dat hun God door Mozes geboden heeft, waarin zij gelijk in alle andere dingen, God schandelijk bedriegen, waarover wij het nu echter niet zullen hebben.
Zij beweren voorts, dat als ze niet reeds vanwege de 10 geboden geheiligd zijn, omdat ook alle heidenen en duivels schuldig zijn zich daaraan te houden (of juist daardoor ontheiligd en verdoemd zijn) dan zouden ze toch nog de andere wetten van Mozes hebben buiten die 10 geboden en die alleen aan de joden en niet tevens aan de heidenen gegeven zijn, waardoor zij dus toch geheiligd en boven alle volken uitverkoren zijn. Maar als de 10 geboden niet nagevolgd worden, wat betekent het houden van die andere wetten anders dan een goochelspelletje of een carnavalsmasker, ja een spotternij, waarmee God voor een dwaas wordt gehouden? Het zou gelijk wezen als bij ons een gemene duivelse vent in het gewaad van een paus, kardinaal, bisschop of prediker zou rondlopen en alle voorschriften en vormen van zulke personen zou navolgen; hij zou met dergelijke geestelijken tooi eerst recht een duivel, een wolf, een vijand der Kerken, een godslasteraar wezen, die beide, zowel het Evangelie als de 10 geboden met voeten trad, vervloekte en verwenste. Wat een pracht voorbeeld van een heilige zou zo iemand zijn! Of als een aardige vrouw met een bloemenkransje op het hoofd, alle manieren en vormen van een fatsoenlijke maagd zou navolgen, maar ondertussen zich als een gemene en schandelijke hoerenmeid in strijd met de 10 geboden zou gedragen; wat baten dan die gehoorzaamheid, haar uiterlijk en al die mooie manieren? Men zou haar dan zevenmaal erger vinden dan een gewone, vrije, publieke hoer.
Alzo heeft ook God, door de mond der profeten, de kinderen Israëls steeds een boze hoer genoemd, omdat zij achter de schijn en de tooi van uiterlijke wetten en heiligheid, allerlei afgoderij en boosheid bedreven hebben, zoals zich vooral Hosea 2:4, 5 e.v. beklaagt. Wel is het aardig, als een maagd of vrouw vroom is, fatsoenlijk en schoon gekleed en getooid gaat en zich uiterlijk lief en zedelijk gedraagt; als ze echter een hoer is, dan passen die kleding, tooi. krans en sieraad veel eerlijker bij een zwijn, dat in het vuil wentelt, zoals Salomo zegt (Spreuk. 11:22): "Een schone vrouw, die van de rede afwijkt (zoals een hoer) is een gouden ring in een varkenssnuit."
Daarom is het beter te zwijgen over de roem van uiterlijke wetten zonder de gehoorzaamheid aan de 10 geboden. Het maakt de joden zelfs zevenvoudig onwaardiger Gods volk te zijn, dan de heidenen zijn.............
Laat ze lopen en laat ons blijven bij diegenen, die de Miserere, de 51ste Psalm bidden, dus bij hen, die weten en verstaan wat het zeggen wil, de wet te houden of niet.
Waarde christenvriend, begrijp dus goed wat ge begint, zodra ge u door de verblinde joden laat misleiden! Het vergaat u dan naar het spreekwoord: als de ene blinde de andere leidt, dan vallen ze beide in de sloot. Meer kunt gij niet van ze leren dan onverstand omtrent het goddelijke gebod en nochtans zich zelf loven en hoogmoedig zijn tegenover alle heidenen, die zelf veel beter zijn voor God dan zij, omdat ze niet met zulk een heiligheidshoogmoed behept zijn en toch veel meer naar de wet handelen dan die hovaardige heilige en verdoemde godslasteraars en bedriegers. Wees daarom voor de joden op uw hoede en weet, dat waar zij hun scholen hebben, daar niets anders is dan een duivelsnest, waarin louter eigenwaan, hoogmoed, leugen en laster tegen God en alle mensen wordt bedreven en wel zo allergiftigst en allerbitterst, zoals de duivels zelf uithalen. Waar ge een jood ziet of hoort leren, bedenk dan alleen, dat ge een giftige basilisk hoort, die zelfs nog met zijn gezicht de mensen vergiftigt en doodt. Zij zijn aan Gods toorn prijsgegeven, omdat zij in de waan verkeren, dat hun roem en hovaardij, het bedriegen van God en het vervloeken van alle mensen, waarlijk de rechte en verheven godsdienst is, die, hoe slecht zij zich zelf ook zouden voelen in hun tastbare ondeugden, aan zulke edele afstammelingen der vaderen en der besneden heiligen past en betaamt en daarmee van mening zijn toch te hebben welgedaan.
Neem u voor hen in acht!
Ten vierde hebben ze de geweldige bluf en hovaardij, dat zij het land Kanaän, de stad Jeruzalem en de tempel Gods bezeten hebben, ofschoon God die roem reeds vele malen heeft neergeworpen, in het bijzonder door de koning van Babylonië, die de joden weggevoerd en alles vernietigd heeft, zoals ook reeds voordien de koning van Assyrië gans Israël weggevoerd en verwoest had en ten slotte door de Romeinen, nu alweer meer dan 14 eeuwen geleden, verdelgd en uitgeroeid zijn. Zij moesten toch begrijpen, dat God onmogelijk alleen om ter wille van land, stad, tempel of priesterdom hen voor zijn eigen en uitverkoren volk heeft willen houden. Hun ijzeren nek (zoals Jes. 48:4 dat uitdrukt) is nog immer niet gebogen of hun voorhoofd schaamrood geworden, maar zij blijven bij voortduring stokstijf, blind, onbeweeglijk en verhard en hopen nog altijd, dat God ze weer zal terugvoeren en alles teruggeven.............
Zij laten zich op hun besnijdenis voorstaan, maar de reden waarom zij werden besneden, nl. dat zij Gods gebod zouden volgen, is voor hen niets. Hun wet, tempel, godsdienst, stad, land en heerschappij weten zij te roemen, maar waarom zij die hadden, dat achten zij niet.
De duivel heeft dit volk met al zijn engelen bezeten, wijl ze altoos de uiterlijkheden, hun gaven, hun doen en laten voor God prijzen; aldus offeren zij de ledige bolsters zonder kern. Deze ledige bolsters moet God aanzien en de joden daarom tot Zijn volk willen, ze verheffen en zegenen boven alle heidenen! Zij willen er echter niets van weten, dat God eist, dat zij Zijn gebod zullen houden om als God geëerd te worden. Zo vergaat het hen naar het woord van Mozes (Deut. 32:21): "Zij houden mij niet voor God, zo houd ik hen niet voor mijn volk," dat ook door Hosea (2:2) is gezegd.
Als God Jeruzalem niet had doen verwoesten en de joden niet uit het land had doen verdrijven, maar daarna als voorheen had laten behouden, dan had niemand kunnen beweren, dat zij Gods volk niet zijn, omdat zij tempel, stad en land nog zouden bezitten, ongeacht hoe slechte, ongehoorzame en koppige lieden het zijn, al zou het ook dagelijks louter profeten uit de hemel geregend hebben en duizend Mozessen daar hadden gestaan om uit te schreeuwen: "Gij zijt Gods volk niet, omdat gij tegenover uw God ongehoorzaam en weerspannig zijt!"
Hoewel ze nu reeds 1500 jaren verdreven en vervolgd en neergeworpen zijn, kunnen ze toch nog niet hun razende en onzinnige hoogmoed laten, dat zij Gods volk zijn en nog altijd koesteren zij de hoop teruggevoerd te zullen worden om hun eigen verdiensten. Zij hebben daartoe wel geen belofte, waarmee zij zich kunnen troosten, behalve dan hetgeen zij zelf met hun dwaze verwaandheid in de Schrift knoeien.............
Door hun lange vervolging zijn zij ten leste in hun eigenzinnigheid verhard en willen bewust dwalen en van hun rabbijnen niet af laten; daarom moeten wij hen ook laten lopen en op hun giftig bedrog en lastering geen acht geven!
Mij is het evenzo gegaan. Drie geleerde joden kwamen bij mij in de verwachting in mij een nieuwe jood te zullen aantreffen, omdat wij hier in Wittenberg Hebreeuws begonnen te lezen. Zij deden het ook voorkomen, alsof wij christenen, nu wij hun boeken begonnen te lezen, spoedig ook zouden verbeteren! Toen ik nu met hen disputeerde, deden zij zoals hun aard is en maakten hun opmerkingen. Toen ik hen echter tot de tekst dwong, ontweken zij deze en zeiden, dat zij hun rabbijnen moesten geloven, evenals wij de Paus en de geleerden, enz. Nu had ik medelijden met ze en gaf ze mijn voorspraak met de geleiders mede, dat men om Christus' wil hen vrij zou laten vertrekken. Ik ondervond echter later, hoe zij Christus een Thola hadden genoemd, d.i. een opgeknoopte misdadiger. Ik wil daarom met geen enkele jood meer te maken hebben; zij zijn zoals Paulus zegt, de toorn overgegeven; hoe meer men hen helpen wil, hoe eigenzinniger en slechter zij worden. Laat ze schieten!
Nemen we nu een van de laatste profeten voor ons. In Haggai 2:7 e.v. staat geschreven: "Alzo spreekt de Heer: Nog een weinig tijds zal het zijn en Ik zal de hemelen en de aarde en de zee en het droge doen beven; Ja, Ik zal al de heidenen doen beven. Dan zal der heidenen troost komen. Chemdath".............
Het laat zich verstaan, dat, aangezien "der heidenen troost", die de ouden de Messias noemden, niet is gekomen, toen de tempel er nog stond en die volgens de joden nog altijd komen moet, hij nimmermeer kan komen, want hij heeft de "weinig tijds" verzuimd en is in de "lange tijd" geraakt, waar natuurlijk niets meer uit zal voortkomen, omdat de profeet gewaagt van een "weinig tijds". De joden zijn nu echter, 1468 jaren na de verwoesting van de tempel, nog altijd in de verwachting van de Messias; dit kan toch bezwaarlijk "weinig tijds" genoemd worden, te meer, daar zij het einde hiervan zelfs nog niet weten. Maar hier draaien zij zich op de volgende wijze uit. Aangezien zij de "weinig tijds" niet kunnen loochenen, nemen zij het woord "troost aller heidenen", in het Hebreeuws "Chemdath", onder handen en verknoeien het,............. en beweren, dat het niet "Messias" betekent, maar dat daaronder verstaan moet worden het goud en zilver der heidenen! Het woord Chemdath beduidt volgens de spraakkunst feitelijk verlangen of lust, zoals wij heidenen begeren lust en liefde te hebben. De tekst moet daarom als volgt luiden: Nog een weinig tijds zal het zijn, dan zal komen de begeerte (verlangen, wens) aller heidenen. En wat is dat? Wat begeren die heidenen? Goud, zilver en kleinoden? Mocht men u vragen, waarom de joden zulke glossen hierover maken, dan wil ik u dat vertellen. Hun adem stinkt naar het goud en zilver der heidenen, want er bestaat geen volk onder de zon, dat vrekkiger geweest is dan zij waren, nog zijn en zullen blijven, zoals uit hun vervloekte woeker valt af te leiden. Zij troosten zich ook, dat als hun Messias komt, hij alle goud en zilver der aarde zal verzamelen en onder de joden verdelen. Waar het dan ook maar mogelijk is, betrekken zij met al hun misdadigheid de Schrift op hun onverzadigbare gelddorst. Gij kunt u denken, dat God en Zijn profeten niets beters wisten te voorspellen, dan op welke wijze de grenzeloze gewinzucht van die vervloekte joden, met het goud en zilver der heidenen te verzadigen is!
Volgens dit vrekkige verstand heeft de profeet niet wijselijk gesproken, want hij zou gezegd moeten hebben: Nog een weinig tijds zal de begeerte der joden komen; want het zijn de joden, die het goud en zilver heftiger begeren als geen ander volk op aarde, zodat het beter is te spreken van de begeerte der joden dan der heidenen.
Ofschoon de heidenen ook wel de begeerte naar goud en zilver hebben, zo staan toch de joden klaar om die begeerten der heidenen voor zich te begeren en te verwachten, dat het hun zal worden aangebracht en aan de heidenen niets wordt overgelaten. Waarom? Omdat de joden het edele bloed en de besneden heiligen zijn, Gods gebod hebben en het niet houden, maar hardnekkig en ongehoorzaam, hovaardig, profetenmoordenaars en woekeraars zijn en vol van alle ondeugden, waarvan de ganse Schrift en ook hun huidig wezen getuigt! Ja, het is rechtvaardig, dat aan zulke heiligen het goud en zilver behoort, omdat zij het met hun gedrag oprecht en eerlijk verdienen, zoals de duivel het paradijs en het hemelrijk!
Hoe komt het, dat zulke zeer verstandige meesters en wijze, heilige profeten niet het woord begeerte, Chemdath, uitbreiden op alle verdere begeerten der heidenen? Want de heidenen begeren niet slechts goud en zilver, maar ook aardige meisjes en deze weer aardige jongelieden. En waar de heidenen niet zoals de joden (ik had willen zeggen vetbuiken) hun lichamelijk welzijn zo goed verzorgen, zo begeren zij bovendien aardige huizen, tuinen, vee, goederen, aangename dagen, mooie kleding, goed eten, drinken, dansen en spelen en allerlei vreugdevols. Waarom leggen de joden nu niet de spreuk van de profeten zo uit, dat ook zulke begeerten der heidenen eveneens uitsluitend in Jeruzalem gebracht worden, opdat alleen de joden hun buik kunnen vullen en zich aan de wellust te goed doen?.............
Bah! gij joden hier of elders of waar ge ook zijt, gij vervloekte joden, dat gij deze ernstige en troostrijke woorden Gods zo schadelijk op uw sterfelijke en wormstekige vetbuik hebt kunnen betrekken en u dan niet schaamt uw vrekkigheid zo grof bloot te leggen! Gij zijt niet waard, dat ge de Bijbel aanziet, nog minder om daarin te lezen. Gij moest alleen dat boek lezen, dat een zwijn onder zijn staart heeft en de letters, die daaruit komen, drinken en opeten. Dat is de Bijbel voor zulke profeten, die het Woord van de Goddelijke Majesteit, waarnaar men met allen eerbied, vreze en vreugde moest horen, zo zwijnachtig omwoelen en zo varkensachtig verminken.............
Waarde vriend in Christus, neem u daarom voor de joden in acht, nu ge ziet hoe zij door Gods toorn aan de duivel zijn overgegeven, die hen niet alleen het rechte verstand omtrent de Schrift, maar ook de gewone menselijke rede, de schaamte en het gevoel heeft ontnomen............. Waar ge een oprechte jood ontmoet, daar moogt ge met een goed geweten een kruis slaan en vrij zeker zeggen: zie, daar gaat de duivel in levenden lijve.............
Zij willen de Messias alleen voor zich hebben en de heersers der wereld zijn; die vervloekte gojim zullen hun knechten zijn, hun begeerten, d.w.z. hun goud en zilver de joden geven en zich laten afslachten als het arme knechten aan vee.............
Van hun jeugd af aan hebben zij van hun ouders en de rabbijnen, zo'n venijnige haat tegen de gojim ingezogen en drinken die nog zonder ophouden, dat het hen, zoals Ps. 109 zegt, door bloed en vlees, door merg en been is gegaan en tot geheel hun wezen en hun leven is geworden. Evenmin als bloed en vlees, merg en been kunnen veranderen, evenmin kunnen zij zulk een trots en haat veranderen. Zij zijn gedoemd zo te blijven en te verderven, tenzij God een wonder aan hen verricht..
Beste christenvriend, besef daarom goed en twijfel er niet aan, dat gij behalve de duivel geen bitterder, giftiger en woedender vijand hebt, dan een echte jood, die met op rechtheid jood wil zijn. Er kunnen wellicht onder hen zijn, die zo onnozel zijn, dat zij geloven wat een koe en een gans geloven, dat neemt echter niet weg, dat zij toch alleen hun bloed en besnijdenis blijven toegedaan. Zij zijn in de geschiedenis om die reden vaak beschuldigd bronnen te hebben vergiftigd, kinderen te hebben gestolen en doorstoken, zoals in Trente en Weissensee enz. Zij ontkennen dat wel, maar waar of niet waar, wel weet ik zeker dat het hen niet aan de innige wil daartoe ontbreekt waar ze daartoe, heimelijk of in het openbaar de gelegenheid zouden hebben. Wees daarop verdacht en houd daarmee rekening!
Doen de joden iets goeds, wees er dan van verzekerd, dat het niet uit liefde geschiedt, noch in uw bestwil; maar omdat zij gelegenheid moeten hebben in ons midden te wonen, zijn zij genoodzaakt iets te doen. Het gemoed blijft echter zoals ik reeds beschreven heb. Wilt gij mij niet geloven, lees dan LYRA, BURGEN en nog andere, brave en waarachtige mannen. Als deze het niet reeds hadden geschreven, dan is er nog de Schrift.............
Iemand, die de duivel niet kent, zou zich verwonderen. waarom zij de christen boven alle anderen vijandig gezind zijn, aangezien zij toch geen reden daartoe hebben, omdat wij hun altoos goeddoen. Zij leven in ons huis, onder onze hoede en bescherming, maken gebruik van land, markt, wegen en straten. Daarbij blijven de vorsten en overheden kalm toezien, slapen of snurken en laten toe, dat de joden uit hun beurs en kas naar believen nemen, stelen en roven, d.w.z. zij laten zich zelf en hun onderdanen villen en uitzuigen door de woeker der joden en aldus met hun eigen geld tot bedelaars maken. De joden moesten als vreemden niets bezitten en wat ze dus hebben moet beslist van ons zijn. Zij arbeiden niet en hebben daarom ook geen recht van ons iets te verdienen en geven of schenken wij het hun ook niet. Nochtans bezitten zij ons geld en ons goed en zijn daarmee onze heren in ons eigen land en in hun vreemdheid. Als een dief 10 gulden steelt, dan moet hij hangen; rooft hij op de straten, dan verliest hij zijn hoofd, maar een jood, die 10 tonnen goud steelt en rooft door zijn woeker, die is beter dan God zelf! Ten bewijze gaan zij getroost voort zich zelf te roemen en sterken hun geloof en hun giftige wrok tegen ons en zeggen onder elkander: Houd vol, en zie hoe God met ons is en Zijn volk ook in de verstrooiing niet verlaat. Wij arbeiden niet, hebben aangename en luie dagen; terwijl die vervloekte gojim voor ons moeten werken, krijgen wij hun geld en daarmee zijn wij hun meesters, zij onze knechten. Houd vol, lieve kinderen Israëls, het zal steeds beter worden. Onze Messias zal nog komen, als wij maar zo voortgaan en al het goud en zilver der heidenen door woeker of op andere wijze naar ons toegehaald hebben!
Welaan, dat hebben wij van de joden te verduren, onder onze eigen hoede en bescherming en dan nog vloeken zij ons, zoals ik zei.

De Talmoed en de rabbijnen (en ik ben een uitstekend kenner van Talmoed en Schoelchan Aroech) verklaren, dat het doden geen zonde is, als een jood een heiden doodt, maar wel als hij een broeder in Israël doodt! Ook is het geen zonde, als hij tegenover een heiden zijn eed niet houdt! Voorts is het bestelen en beroven van gojim (zoals zij inderdaad door woeker doen) dienst aan God! Zij houden het er voor, dat zij niet te erg met ons kunnen handelen, noch tegenover ons kunnen zondigen, omdat zij het edele bloed en de besneden heiligen zijn, wij daarentegen de vervloekte gojim, omdat zij de heersers der wereld en wij hun knechten, ja hun vee zijn.............
Omtrent hetgeen de rabbijnen leren zegt ons het Evangelie, Mattheus 15: 6, dat zij Gods vierde gebod, om zijn vader en moeder te eren, krachteloos hebben gemaakt en naar Mattheus 23:13 hebben zij een nog veel schandelijker leer verkondigd; dan is er nog hetgeen Christus volgens Mattheus 5:28 verklaart, n.l. hoe zij de 10 geboden op zo'n valse wijze hebben gepredikt en uitgelegd. In de tempel hadden zij geldwisselaars, en dreven er handel en allerlei woeker, zodat Christus zei (Mattheus 21:13 en Luk. 19:46), dat zij Gods huis tot een moordkuil hadden gemaakt. Nu kunt gij zelf wel narekenen, welk een hoge eer het is en hoe vol heerlijkheid Gods huis moet zijn geweest, dat God zijn eigen huis voor een moordkuil moest verklaren. Dat is dan ook de oorzaak waarom zoveel zielen door hun hebzuchtige leer, d.w.z., door hun tweevoudige afgoderij zijn vermoord. Bij deze zelfde leer volharden de joden nog op de huidige dag en doen gelijk hun vaderen, verdraaien Gods Woord, zijn vrekkig, woekeren, stelen, moorden (waar zij dat kunnen) en leren dat nog bij voortduring aan hun kinderen.............
Hoe veel eerlijker schrijven en leren de heidense wijsgeren en ook hun dichters, niet alleen omtrent de tijdelijke deugden, want zij prediken, dat de mens van nature schuldig is om de anderen te dienen, voorts ook om eerlijk te zijn tegenover zijn vijanden en vooral in nood, trouw en hulpvaardig te zijn, zoals CICERO en zijne gelijken hebben geleerd.
Ja, ik ben van oordeel, dat in de drie fabelen van AESOPUS, in de helft van CATO's werken en in ettelijke blijspelen van TERENTIUS meer wijsheid en prediking van goede werken staat, dan in alle boeken der talmoedisten en rabbijnen te vinden is of in alle jodenharten kan binnenkomen.
Mocht iemand menen, dat ik te veel zeg, dan antwoord ik, dat ik niet te veel, maar te weinig zeg: want ik zie het in hun geschriften, dat de joden ons gojim vloeken en in hun scholen en gebeden alle onheil toewensen. Zij roven ons geld en goed af door hun woeker en waar ze kunnen, bewijzen zij ons alle mogelijke gemene streken en het ergste is wel dat zij van oordeel zijn, daarbij in hun recht te zijn geweest en te hebben welgedaan, m.a.w. God gediend te hebben en ook leren om zo te handelen. Zo iets heeft nog geen heiden gedaan, doet ook niemand behalve dan de duivel zelf of degene, die er door bezeten is, zoals hij de joden bezeten heeft.
BURGENSIS, die een zeer geleerde rabbijn onder de joden geweest is en door Gods genade tot christen bekeerd werd (wat zeldzaam is), was er zeer door getroffen, dat zij in hun scholen ons christenen zo gruwelijk vloeken, zoals LYRA ook schrijft, en besluit daaruit, dat zij Gods volk niet kunnen zijn. Indien zij Gods volk waren, dan zouden zij handelen als de gevangen joden in Babylon deden, waarvan Jeremia 29:7 schrijft: Bidt voor de koning en voor de stad, daar gij gevangen zijt, want in hun vrede zult gij ook vrede hebben. Maar onze bastaarden en valse joden zijn van oordeel, dat zij ons moeten vloeken, haten en alle mogelijke nadeel berokkenen waar ze dat kunnen, ook al bestaat daartoe geen reden. Zij zijn daarom zeker Gods volk niet.............

Wij zullen ten slotte nagaan............. wat zij liegen omtrent de persoon onzes Heren, zijn lieve Moeder en omtrent ons en alle christenen.............
In de eerste plaats schelden zij onze Heer Jezus voor een tovenaar en duivelsmens, omdat zij zijn wonderen niet kunnen loochenen, evenals ook hun vaderen deden, toen zij zeiden: "Hij werpt de duivelen uit door Beëlzebub, de overste der duivelen (Luk. 11:15).
Vervolgens ontnemen zij Jezus zijn naam. Jezus in het Hebreeuws betekent Heiland of Helper. De oude Saksen bezigden het woord "Helprich" of "Hilprich," dat net zo klinkt als de naam van Jezus, zoals wij in ons "hulprijk", hetgeen betekent: die helpen kan of zal, zouden uitdrukken. Om te grieven noemen de joden de Heiland "Jezu", dat in het Hebreeuws geen bestaand woord is, doch slechts drie letters aanduidt, zoals wij de lettergetallen gebruiken b.v. CLV, dat is 155. Zo noemen de joden Jezus volgens die getalletters 316. Dit getal moet weer een geheel ander woord geven, n.l. "Hebel Vorik" en hieruit moet weer gelezen worden volgens Antonius Margaritha wat ze nog meer voor duivelskunsten met zulke getallen en woorden uithalen!.............
Zo doen ze nu ook met ons christenen! Als wij bij hen komen en zij treden ons tegemoet, dan verdraaien zij de uitroep: Zijt welkom en zeggen in plaats daarvan niet "zijt" maar "Sched" welkom, en dit betekent: duivel kom of daar komt een duivel! Omdat wij het Hebreeuws niet verstaan, uiten zij aldus heimelijk hun woede op ons, opdat wij in de waan blijven, dat zij vriendelijk met ons praten, terwijl zij ondertussen ons naar het helse vuur en alle onheil verwensen.............
Voorts noemen zij de Heiland een hoerenkind en Zijn Moeder Maria een hoer, die met een smid overspel gepleegd heeft. Tegen mijn zin ben ik genoodzaakt hier zo grof te zijn............. Zij weten zeer goed, dat zij hierbij louter uit haat en moedwil liegen, alleen maar om de jeugd en de eenvoudige joden zo erg mogelijk te vergiftigen tegen de persoon des Heren, opdat zij Zijn leer, die ze niet kunnen ontkennen, niet zullen aanhangen. Toch willen zij het heilige volk zijn, aan hetwelk God om hun gerechtigheid wille, een Messias zal schenken. God heeft in het achtste gebod geboden om geen valse getuigenis tegen onze naaste te spreken, met te liegen en te bedriegen, niet te smaden en te lasteren, ook niet tegen onze vijanden............. Maar onze edele vorsten der wereld en de besneden heiligen hebben tegen Gods gebod deze schone leer verzonnen, dat zij vrij mogen liegen, lasteren, vloeken, schenden, moorden, roven en alle kwaad bedrijven, hoe en wanneer en tegen wie ze verkiezen. God mag zijn gebod voor zich zelf houden, het edele bloed en besneden volk zal daartegen handelen naar eigen lust en welgevallen. Met dat al zullen zij toch recht gedaan hebben, zodat ze de Messias en de hemel daarmee verdienen. God en alle engelen tegen wie zij mokken ten spijt en ongeacht ook of de duivel en die vervloekte gojim zulks als onrecht zouden laken, want hier is het edele bloed, dat noch zondigen kan, noch aan Gods gebod is onderworpen.
Nu en wat heeft hun toch die arme Maagd Maria gedaan? Hoe willen zij bewijzen, dat zij een hoer is? Zij heeft niets anders gedaan, dan een zoon gedragen, die Jezus heet. Is het dan zo slecht, dat een jong gehuwde vrouw een kind baart of moeten alle vrouwen, die een kind dragen hoeren heten? Waar zullen dan hun eigen vrouwen en zij zelf blijven, want dan zijn zij zelf ook hoeren en hoerenkinderen. Ja, die vervloekte gojim, daar is het anders mee. Weet gij niet, dat de joden Abrahams edel bloed zijn, besneden en koningen in de hemel en op aarde? Wat zij zeggen, dat is waar. Als er nu onder die vervloekte gojim een maagd zou wezen, zo rein en heilig als de engel Gabriël, en de allerminste van die edele, vorstelijke joden zou beweren, dat zij een aartshoer is en erger dan de duivel, dan is het ook zo en is daarvoor geen ander bewijs nodig dan het volgende. Het is door een edele snuit van Abrahams bloed gezegd: wie waagt het clan neen te zeggen? Zou anderzijds zo'n aartshoer van dat edele bloed der joden zo gemeen zijn als de duivel zelf, als het de edele heren naar de zin komt, dan is ze toch reiner dan een engel! Want de besneden heren hebben de macht om naar believen die vervloekte gojim te bedriegen, smaden, schenden, lasteren en vloeken, daarentegen zich zelf te zegenen, eren, prijzen en loven, ook al zou God het anders willen. Meent gij, dat de joden zo slecht zijn? God in de hemel en alle engelen moeten lachen en dansen van vreugde, als ze een jood een wind horen laten, opdat gij vervloekte goj voortaan zult weten, wat voor een heerlijk creatuur een jood toch wel is!.............
Als de jood niet zo'n kostbaar en edel ding was, hoe zou het dan mogelijk zijn, dat hij alle christenen met hun Messias en Zijn Moeder zo schandelijk en met zo misdadige, giftige leugens vernietigen wil? Het is te hopen, dat die tedere, reine en verstandige heiligen ons nog zo goed zullen achten als ganzen en eenden, nu zij ons niet voor mensen willen houden. Zo'n dwaasheid, die zij ons hierdoor toemeten, zou ik aan geen varken kunnen toeschrijven, een beest, dat zich van onder tot boven niet vuil laat bezoedelen.............
Ook Sebastiaan MUNSTER heeft in zijn boeken aangetoond, dat er een venijnige rabbi was, die de lieve Moeder niet Maria, maar "Haria", Sterquilinium, dat is een vuilnishoop genoemd heeft en wie weet wat zij nog meer in het schild voeren, waarvan wij niets weten.............
Nochtans wagen zij het met zulk een gemoed en zulk een muil voor God te treden, Zijn heilige naam te noemen, te bidden, Hem aan te roepen, opdat Hij ze weer in Jeruzalem terugvoert, de Messias zendt, alle heidenen doodt en hun alle goederen der wereld zal schenken! De reden waarom God niet met bliksem en donder op hun inslaat en hen gelijk Sodom en Gomorra plotseling in het vuur doet verzinken, is, dat zulk een straf nog te gering is voor zulk een boosheid.............

Vervolgens onderrichten zij God en schrijven hem de wijze voor, waarop Hij hen moet verlossen............. Hij zal ons heidenen door hun Messias allemaal doodslaan en verdelgen, opdat zij de gehele wereld bezitten en alle goederen en de heerschappij. En hier barst alles over ons los met vloeken, lasteren spuwen, dat het zich niet laat beschrijven, zij wensen ons het zwaard en oorlogen toe en dat angst en alle onheil over ons vervloekte gojim kome. Zulke vervloekingen uiten zij iedere Zaterdag openlijk in hun scholen en dagelijks in hun huizen en onderrichten en gewennen hun kinderen er van hun jeugd af aan, dat zij bittere haatdragende en boze vijanden der christenen blijven.
Hieruit ziet ge nu wel, hoe zij het vijfde gebod verstaan en houden, n.l. dat zij met volle bewustheid nu reeds meer dan eeuwen dorstige bloedhonden en moordenaars zijn en het ook liever daadwerkelijk zouden willen wezen. Zij zijn ook vaak verbrand onder beschuldiging water en bronnen te hebben vergiftigd, kinderen te hebben gestolen en doorstoken en over de hekel gehaald, om hun weinige moed aan het bloed der christenen heimelijk te koelen.............
Zie nu welk een mooie, dikke vette leugen het is, dat zij klagen, dat zij bij ons gevangen zijn. Er zijn reeds 1400 jaren verstreken sedert Jeruzalem werd verwoest en wij christenen zijn in die tijd bijna 300 jaren lang door de joden over de gehele wereld gefolterd en vervolgd (zoals reeds eerder gezegd), zodat wij zouden moeten klagen, dat zij ons christenen in die tijd gevangen en gedood hebben, zoals het ook de volle waarheid is. Bovendien weten wij tot op de huidige dag niet, wat voor een duivel zij hier in ons land gebracht hebben. Wij hebben de joden niet uit Jeruzalem gehaald.
Daarenboven staan ook nu nog land en wegen voor ze open en houdt niemand hen tegen; ze kunnen naar hun eigen land trekken, wanneer ze willen. Wij zouden ze gaarne geld toegeven, indien wij ze kwijt raakten, want zij zijn voor ons een zware druk, gelijk een plaag, een pestilentie en enkel een ongeluk voor ons vaderland. Ten bewijze zijn zij vaak met geweld verdreven, waarmee niet gezegd is dat wij ze zullen houden, o.a. uit Frankrijk, dat zij Zarpath noemen uit Obadja, en dat voor hen een bijzonder fijn nest was. Kort geleden zijn zij door de goede Keizer Karel uit Spanje, het allerbeste nest, dat zij eveneens naar Obadja Sepharad noemden, verjaagd............. En ofschoon zij te Praag ook eens een zeer goed nest hadden, zijn zij er dit jaar ook uit verdreven; voorts heeft men ze tijdens mijn leven nog verjaagd uit Regensburg, Maagdenburg en meerdere streken. Men kan dat toch moeilijk "gevangen houden" noemen, als men iemand niet kan uitstaan. Ja, zij houden juist ons christenen in ons eigen land gevangen; zij laten ons in het zweet arbeiden en ondertussen verdienen zij het geld en goed en zitten achter de wanne kachel, luieren, laten winden, braden peren, eten, drinken, leven goed en aangenaam van het door ons verdiende goed, houden ons en onze goederen gevangen door hun vervloekte woeker, spotten nog bovendien en spuwen op ons, dat wij voor hen arbeiden en toelaten, dat zij luie jonkers zijn van het onze en in het onze. Zij zijn aldus onze meesters, wij met ons eigen goed, zweet en arbeid hun knechten en als loon en dank aan ons, vloeken zij nog bovendien onze Heer.
Zou de duivel hier niet lachen en dansen als hij zulk een fijn paradijs bij ons christenen kon hebben, en als hij door de joden, zijn heiligen, het onze verteert en ons tot loon de huid vol scheldt, God en de mensen vloekt en bespot? Zij hadden in Jeruzalem onder David en Salomo niet zulke goede dagen kunnen hebben in hun eigen land, zoals zij nu hebben in het onze, dat zij dagelijks bestelen en beroven; en toch klagen zij nog, dat wij ze gevangen houden.
Ja, wij houden ze gevangen, zoals ik mijn nierstenen en mijn bloedzweren en alle andere krankheden en narigheden gevangen houd, die ik als arme knecht met mijn geld en goed en alles wat ik heb, verzorgen moet; ik zou echter wensen, dat die krankheden met de joden en al degenen, die zij graag bij zich hebben, in Jeruzalem waren.
Daar het vaststaat, dat wij hen niet gevangen houden, waarmee verdienen wij dan toch bij zulke edele, grote heiligen, dat zij ons zo vijandig zijn? Wij heten onze vrouwen geen hoeren, zoals zij Maria, Jezus' Moeder doen; wij noemen hen geen hoerenkinderen, zoals zij onze Heer noemen............. Wij vloeken hen niet, maar wensen hen al het goede toe, stoffelijk en geestelijk, geven ze gastvrijheid bij ons, staan toe met ons te eten en te drinken. Wij stelen en doorsteken hun kinderen niet, vergiftigen hun putten niet, wij dorsten niet naar hun bloed. Waarmee verdienen wij dan zulk een wrede toorn en afgunst en haat van die grote, heilige kinderen Gods? Om geen andere oorzaak, dan zoals reeds gezegd, dat God ze volgens Mozes, met waanzin, blindheid en boze harten geslagen heeft. Zo is het ook onze schuld, dat wij het vele onschuldige bloed, dat zij aan onze Heer en de christenen in 1300 jaren sedert de verwoesting van Jeruzalem en tot dusver aan kinderen hebben vergoten en dat nog uit hun ogen en huid straalt, niet wreken, ze niet doodslaan; maar ze voor al hun moorden, vloeken, lasteren, liegen en schenden, vrij bij ons laten toeven; hun scholen, huizen, hun lijf en goed, hoeden en beschermen, opdat wij hen lui maken, helpen en de zekerheid verschaffen, dat ze getroost ons geld en goed van ons mogen uitzuigen en ons bovendien nog bespotten en bespuwen, om ten slotte geheel de macht over ons te krijgen en ons voor onze grote zonden allemaal dood te slaan, ons alle goed te ontnemen, zoals zij dagelijks bidden en hopen.
Zeg nu zelf of zij geen dringende reden hebben om ons vervloekte gojim, vijandig te zijn, ons te vervloeken en ons grondig en eeuwig verderf te bewerken.............
Wat zullen wij christenen nu met dit verworpen en verdoemde volk der joden beginnen? Het is voor ons niet te hopen, sedert zij bij ons zijn en wij hun leugens, lasteringen en vloeken kennen, dat wij ons daaraan deelachtig maken. Zo kunnen wij het onuitblusbaar vuur van de goddelijks toorn, zoals de profeten zeggen, niet doven, noch de joden bekeren. Wij moeten middels gebed en godsvrucht een grote barmhartigheid oefenen.............
Wreken mogen wij ons niet, zij hebben de wraak reeds duizendmaal erger op de hals, dan wij hen mogen wensen. Ik wil u mijn getrouwe raad geven. In de eerste plaats dienen hun scholen en synagogen in brand gestoken en wat niet branden wil met aarde overgooid en bedekt te worden, zodat geen mens in der eeuwigheid nog een steen of sintel er van te zien krijgt. Dit moet geschieden ter ere Gods en der christenheid, opdat God zal kunnen aanschouwen, dat wij christenen zijn en zulk openlijk liegen en vloeken en lasteren van Zijn Zoon en Zijn christenen bewust niet geduld en toegestaan hebben; want wat wij tot dusver uit onwetendheid geduld hebben, ik heb het zelf ook niet geweten, moge God ons vergeven. Nu wij het echter weten en dan voor onze ogen zo'n huis, waarin zij Christus en ons bedriegen, lasteren, vloeken, bespuwen en schenden (zoals hierboven gemeld), beschermen en onder onze hoede nemen, zou dat daarmee gelijk staan, alsof wij hetzelfde deden of nog veel erger. Mozes schrijft in Deut. 13:16 omtrent een stad, die afgoderij pleegt, dat die stad geheel met vuur verbrand en niets daarvan behouden mag worden en wanneer hij nu nog leefde, zou hij de eerste wezen, die de jodenscholen en huizen in brand zou steken............. Derhalve zijn ook vanwege Mozes, hun scholen, die zij evenzo onteren, als zij ons doen, evenmin te dulden en is het niet nodig, dat zij voor zulke afgoderij eigen en vrije Synagogen hebben.

In de tweede plaats moeten hun huizen evenzo worden vernietigd en afgebroken, want ook hierin bedrijven zij hetzelfde als in hun scholen. In de plaats daarvan zou men ze wellicht onder een dak of in een stal kunnen huisvesten, gelijk de zigeuners, opdat zij beseffen, dat zij in ons vaderland niet onze meesters zijn, waarop zij zich laten voorstaan, maar dat zij in de vreemde gevangen zijn zoals zij zelf zonder ophouden voor God over ons moord en brand schreeuwen en zich beklagen.
Ten derde moet men ze al hun Talmoed en gebeden en boeken, waarin zo'n afgoderij, bedrog, laster en gevloek verkondigd wordt, ontnemen.
Ten vierde verbiede men hun rabbijnen, op straffe des doods, om nog langer onderricht te geven. Zo'n bediening hebben zij met recht verbeurd, aangezien zij de arme joden met de spreuk van Mozes, naar Deut. 17:11-12, gevangen houden, daar hij gebiedt, dat zij hun leer gehoorzamen zullen op verbeurte van lijf en ziel. Mozes voegt hier duidelijk aan toe: "hetgeen zij naar het bevel der wet zullen leren", Maar dit gaan die booswichten voorbij en gebruiken de gehoorzaamheid van het arme volk voor hun moedwil tegen de wet des Heeren en gieten hen zulke giften, vloeken en lasteringen in.............
Ten vijfde moet men de geleide aan de joden op de landwegen geheel en al opheffen, want zij hebben niets op het platteland te maken, omdat zij noch landheren, noch ambtenaren, noch handelaren of dergelijken zijn. Zij dienen thuis te blijven. Mij werd verteld, dat een rijke jood thans met een span van 12 paarden op het land rondrijdt. Hij wil een Kochab worden en bewoekert vorsten, landheren en land en volk, zodat ze er scheel van zien.
Indien gij, vorsten en grote heren, aan zulke woekerijen niet behoorlijk een eind maakt, dan ware het te wensen, dat zich een ruiterij tegen u vormt, omdat gij uit dit geschrift kunt lezen, wat de joden zijn en hoe men ze moet behandelen en hun wezen geen bescherming moet verlenen. Gij zult en moogt ze niet beschermen, daar gij dan voor God al hun ellende deelachtig zult worden. Wat daaruit voor goeds te voorschijn kan komen, dat dient gij terdege te bedenken en te voorkomen. Ten zesde moet hen de woeker worden verboden, die ook Mozes verboden heeft, waar zij niet in eigen land meester zijn over vreemden en moet hun alle geld en kleinodiën en goud en zilver worden ontnomen, om het opzij te leggen en te bewaren. De reden is, dat alles wat de joden bezitten (zoals reeds gezegd werd), zij ons ontstolen en ontroofd hebben door hun woeker, omdat zij geen andere wijze kennen om in hun levensonderhoud te voorzien. Zulk geld moet men uitsluitend gebruiken om een jood, die waarlijk ernstig bekeerd is, twee of driehonderd gulden, al naar de persoon, in handen te geven om hem daarmee aan een middel van bestaan voor zijn vrouw en kinderen te helpen en om ouden van dagen en gebrekkigen daarvan te onderhouden. Zulk zondig verkregen goed is immers vervloekt, wanneer het niet met Gods zegen voor een nuttig gebruik wordt aangewend.
Zij beroemen zich er op, dat Mozes volgens Deut. 23:20 hun heeft toegestaan of geboden om aan de vreemde te woekeren (overigens hebben ze dan ook geen lettertje meer om hun schijn te redden). Wij kunnen daarop het volgende antwoorden: Er zijn tweeërlei joden of Israëlieten. In de eerste plaats de joden, die Mozes uit Egypte in het land Kanaän gevoerd heeft, zoals hem door God bevolen was; aan deze joden gaf hij zijn wet, die zij in ditzelfde land zouden houden en niet verder en dat alles tot de Messias zou zijn gekomen............. De andere joden zijn de joden des keizers en niet de Mozaïsche joden. Zij zijn ontstaan in de tijd van Pilatus, de stadhouder van Judea. Toen Pilatus hen voor zijn rechterstoel vroeg: Wat zal ik doen met Jezus, die men de Messias noemt, schreeuwden zij: "Kruisig Hem, kruisig Hem!" Pilatus sprak echter: "Zal ik uw koning kruisigen?" Wederom schreeuwden zij: "Wij hebben geen koning dan de keizer" (Mattheus 27:22: Joh. 19:15). Zulk een onderwerping aan de keizer was hun door God niet geboden en deden zij uit zich zelve. Toen nu de keizer de verschuldigde gehoorzaamheid eiste, verzetten zij zich en weerstreefden hem en wilden nu niet keizerlijke onderdanen zijn. Daarop verscheen hij te Jeruzalem, onderzocht zijn onderdanen en verstrooide ze door zijn gehele rijk, opdat zij zouden gehoorzamen. Van deze joden is het huidige joodse uitvaagsel afkomstig, waar Mozes niets van af weet, terwijl zij zelf ook niets van Mozes afweten, omdat zij geen vers van Mozes houden. Willen zij nu naar Mozes' wet leven, dan moeten zij eerst weer naar het land Kanaän terugkeren en Mozesjoden worden, zijn gebod houden, de heidenen en de vreemden tot hun onderdanen dwingen. Alsdan kunnen zij gaan woekeren, net zo veel als de vreemden van hen willen verdragen. Nu zij echter gasten zijn in vreemde landen onder de keizer en niet aan Mozes gehoorzamen, daar dienen zij zich te onderwerpen aan het recht des keizers en niet te woekeren aan hun meerderen, totdat zij weer Mozes' gebod kunnen houden. De wet van Mozes is nog nimmer een schrede buiten het land Kanaän of buiten het volk Israël gekomen. Mozes is immers niet tot de Egyptenaren, Babyloniers of enig ander volk met zijn wet gezonden, maar uitsluitend tot dat volk; dat hij uit Egypte in het land Kanaän heeft geleid, zoals hij dat ook vaak zelf in Deut. heeft aangeduid: Zij zullen zulke geboden houden in het land, dat zij aan gene zijde van de Jordaan zullen bezetten.
Bovendien zijn sedert meer dan 14 eeuwen priesterdom, godsdienst, vorstendom, waarvan het meeste of liever bijna alles door Mozes was opgebouwd, vervallen en dientengevolge is het zeker, dat zijn wet toentertijd ook is gevallen en een einde heeft genomen. Men moet deze keizerlijke joden daarom ook het keizerlijke recht laten wedervaren en niet toestaan, dat zij mozaïsche joden willen zijn, waarvan er sedert 1400 jaren geen meer bestaan hebben, want ze bezitten geen eigen land meer en nog minder een vreemd land, waar zij volgens Mozes toestemming mogen woekeren.
Ten zevende moet men de jonge en krachtige joden en jodinnen de vlegel, de bijl, de spade, het spinrok en het spinnewiel in de handen geven en ze in het zweet van hun neuzen hun brood laten verdienen, zoals aan Adams kinderen is opgelegd (Gen. 3:19). Het komt toch niet te pas, dat zij ons vervloekte gojim in het zweet van ons aangezicht laten arbeiden en dat zij, de heilige lieden achter de kachel de dagen verluieren, feestvieren en winden laten en zich er schandelijk op beroemen, dat zij ten koste van ons zweet, de meesters zijn der christenen. Men moet ze die luie schelmerijen met geweld afleren.
Laten wij er echter voor oppassen, dat zij geen schade kunnen toebrengen aan onszelf, onze vrouwen, kinderen, dienstknechten, vee, enz. in geval zij ons dienen of voor ons moeten arbeiden, aangezien het wel te vermoeden valt, dat zulke edele heren der aarde en zulke giftige, kwaadaardige slangen, die aan geen arbeid gewend zijn, zich door die vervloekte gojim zeer ongaarne zo erg zullen laten deemoedigen. Wij doen daarom beter ons te houden aan het gemeenschappelijk beleid der andere naties als Frankrijk, Spanje, Bohemen e.a. en met hen te verrekenen wat zij ons hebben afgewoekerd, dit in der minne te verdelen en ze nochtans het land uit te jagen. Gods toorn over hen is immers, zoals ge reeds hebt vernomen, zo groot, dat zij door zachte barmhartigheid slechts erger en erger, door gestrengheid echter een weinig beter zullen worden.
Ik hoor zeggen, dat de joden grote sommen gelds geven en daarmee de grote heren van nut zijn. Ja, maar waarvan geven zij dat? Niet van het hunne, maar van de goederen, die zij door hun woeker van de grote heren en hun onderdanen stelen en roven. Op die wijze nemen de grote heren van hun onderdanen hetgeen zij aan de joden geven, d.w.z. die onderdanen moeten geld geven en zich om der wille der joden laten villen, opdat deze in het land kunnen blijven en getroost en vrij kunnen liegen, lasteren, vloeken en stelen! Zouden die vertwijfelde joden deswege niet in hun vuistje lachen, dat wij ons zo schandelijk laten beetnemen en voor de gek houden en ons geld afgeven, opdat zij in het land kunnen blijven en alle ongerechtigheid mogen bedrijven? Zullen zij dan bovendien nog rijk worden van ons zweet en bloed, wij echter arm en door hen uitgezogen worden? Alsof dat recht is, als een knecht of een gast, dan wel een gevangene, zijn meester of gastheer jaarlijks 10 gulden geeft om hem daarvoor in de plaats 1000 gulden te ontstelen. De knecht of gast zou dan gemakkelijk en spoedig rijk zijn en de meester of gastheer in korte tijd een bedelaar worden.
Als nu waarlijk de joden van hun eigen bezit zulke bedragen zouden geven, maar dat is niet mogelijk, om daarmee van ons de bescherming en het recht af te kopen om in hun leerscholen openlijk en vrij over onze Heer Jezus zo schandelijk te mogen liegen, Hem te lasteren, te bespuwen en te vervloeken en daarenboven ons nog alle onheil toe te wensen, dat wij allen met onze Haman, onze keizer, onze vorsten, meesters, vrouwen en kinderen, zullen worden doodgestoken en omkomen, dan noem ik dat waarlijk Christus, onze Heer en de gehele christenheid, tezamen met het keizerschap en ons zelf met vrouw en kinderen, eerloos en goedkoop verkocht. De verrader Judas zou dan tegenover ons als een heilige afsteken. Zelfs als iedere jood jaarlijks 100.000 gulden zou geven, aangenomen dat het zijn eigen bezit is, dan nog zouden wij niet mogen gedogen, dat zij de macht verkrijgen om ook maar een enkele christen vrij te lasteren, vloeken, spuwen en uitzuigen. Dat zou nog veel te goedkoop verkocht wezen! Hoeveel ondraaglijker is het, als wij het ganse Christendom en ons allen met ons eigen geld zouden verkopen, om de joden in staat te stellen te lasteren en te vloeken en tot beloning daarvoor hen nog rijk te maken en tot onze jonkers te verheffen, die ons nog bovendien zouden uitlachen en zich in hun boze opzet verkneuteren. Zo iets mag voor de duivel en zijn engelen een waar festijn wezen, waarover zij met hun neuzen zouden kunnen lachen, zoals een zeug tegen zijn biggen, maar voor God verdient dat een gerechtvaardigde toorn.
Waarde vorsten en heren, die joden onder u hebben; al mag mijn raad ook niet eenvoudig wezen, zoekt dan een beteren, opdat gij en wij allen van de ondraaglijke, duivelse last der joden bevrijd worden en niet voor God schuldig bevonden en deelachtig aan de leugens, het lasteren, bespuwen en vloeken, dat die woedende joden vrij en moedwillig bedrijven tegen onze Heer Jezus Christus, zijn lieve Moeder, alle christenen, alle overheden en ons zelf. Voorts moet hun geen bescherming of geleide verleend, noch omgang toegestaan en ook niet geduld worden, dat uw geld of dat uwer ondergeschikten door de woeker aan de joden ten nutte en ten goede komt. Wij hebben aan onze eigen zonden reeds genoeg, ook nog afkomstig van het pausdom, en vermeerderen die nog dagelijks door ondankbaarheid en geringschatting Zijner werken en Zijner genade, dat het niet nodig is, ook nog deze vreemde, schandelijke laster der joden op ons te laden en hun bovendien dan nog geld en goed toe te geven. Laat ons bedenken, dat wij nu dagelijks tegen de Turken strijden, omdat wij wel verlichting onzer eigen zonden en beterschap van ons leven behoeven. Ik wil hiermede mijn geweten gereinigd en verontschuldigd hebben, door u getrouw het kwaad aangetoond en daarvoor gewaarschuwd te hebben.
En gij mijn beste vrienden, die geestelijken en predikers zijt, ik wil u gans getrouwelijk aan uw ambt herinneren, opdat ook gij uw gemeenteleden, waar ge maar ook kunt, waarschuwt voor de eeuwige schade aan zichzelf, n.l. dat zij op hun hoede zijn voor de joden en ze mijden, waar ze kunnen. Niet opdat zij de joden veel vervloeken of persoonlijk leed zullen berokkenen. De joden hebben immers zichzelf al te zeer vervloekt en beledigd, toen zij de mens Jezus van Nazareth, de zoon van Maria, vervloekten, zoals zij helaas reeds meer dan 14 eeuwen hebben gedaan. Men late het aan de overheid over om tegen hen op te treden op de wijze als ik gezegd heb. Maar onverschillig wat of de overheid zal doen of laten, dan nog dient een ieder voor zichzelf bij zijn eigen geweten te rade te gaan en zich een denkbeeld te vormen van wat een jood is.
Als gij een jood ziet of aan een jood denkt, zeg dan tegen uzelf het volgende: Kijk, die snoet, die ik daar zie, heeft iedere Zaterdag mijn lieve Heer Jezus Christus, die mij met zijn kostbaar bloed verlost heeft, vervloekt, vermaledijd en bespuwd, daarenboven nog voor God gebeden en gevloekt, opdat ik, mijn vrouw en kinderen en alle christenen zullen worden doodgestoken en op jammerlijke wijze omkomen. Als hij kon, zou hij het gaarne zelf doen, om dan onze goederen in bezit te nemen. Wellicht heeft hij ook heden nog, waar hij daartoe de gelegenheid had, vele malen op de grond gespuwd over de naam Jezus, zoals de joden gewend zijn, zodat het speeksel hem nog aan zijn snoet en baard kleeft. Zou ik nu met zo'n verduivelde muil eten, drinken en praten? Op die manier zou ik mij zelf uit schotel of kan met de duivel vol eten en drinken en daarmee zou ik mij zeker deelachtig maken aan alle duivelen, die in de joden wonen en het kostbare bloed van Christus verspelen. God behoede mij hiervoor!
Wij kunnen het niet helpen, dat de joden niet geloven als wij en wij kunnen ook niemand tot geloof dwingen, omdat zoiets onmogelijk is. Dat neemt niet weg, dat wij toch moeten vermijden om hen in hun moedwillig liegen, lasteren, vloeken en schenden te sterken en evenmin door ze te beschermen of door met ze te eten, drinken, ze te herbergen of enige andere dergelijke weldaad, onszelf deelachtig maken aan hun duivels woeden en tieren. Reeds daarom moeten wij dat niet doen, omdat zij, als wij vriendelijk voor hen zijn of hen van dienst zijn, zich trots en smadelijk roemen, dat God ze tot meesters en ons tot hun knechten geschapen heeft. Als een christen op de sabbat het vuur voor ze aanmaakt, in de herbergen voor ze kookt, zoals zij verlangen, dan vloeken zij ons, bespuwen en lasteren ons, als verrichten zij daarmee een weldaad en toch teren zij van het bezit, dat zij ons hebben ontstolen. Die joden zijn toch zulke vertwijfelde, door en door verdorven, vergiftigde en verduivelde wezens, zodat ze al eeuwen onze pestilentie en al ons ongeluk geweest zijn, en nog zijn!
In het bijzonder als gij predikers zijt waar joden zijn, moet gij met ijver bij uw heren en regenten er op aandringen, dat zij zich hun ambt bedenken en tegenover God schuldig zijn en de joden tot arbeid moeten dwingen, de woeker verbieden en hun lasteren en vloeken tegengaan. Als ze bij ons christenen de dieven, rovers, moordenaars, lasteraars en andere boosdoenerij straffen, waarom moeten dan die joodse duivelskinderen vrijheid hebben om dat alles bij ons en tegen ons te bedrijven? Wij hebben nog meer van ze te lijden, dan de Walen van de Spanjaarden. Deze ontnemen aan hun gastheer keuken, kelder, kasten en beurs, vloeken ze bovendien en bedreigen ze met de dood. Evenzo doen de joden, die onze gasten zijn, met ons; wij zijn hun gastheren. Zo beroven zij ons en zuigen ons uit, vallen ons voortdurend lastig, die luie schelmen en leeglopende dikbuiken, drinken, eten, hebben aangename dagen in ons huis, vloeken als beloning onze Heer Jezus, onze kerken, vorsten en ons allemaal en dreigen en wensen ons zonder ophouden de dood en alle onheil! Denk eens na, hoe wij arme christenen er toe gekomen zijn om zo'n lui, nietsdoend volk, zulke lasterlijke vijanden Gods, voor niets te voeden en rijk te maken, zonder er iets anders voor terug te krijgen dan hun gevloek, gelaster en al het onheil, dat zij ons aandoen en toewensen? Zijn wij dan zulke blinde en verstokte lammelingen op dit stuk als de joden in hun ongeloof dat wij zo'n grote tirannie van die heilloze schelmen verdragen, zoiets niet zien of voelen; hoe zij onze jonkers, ja onze woedende tirannen zijn, wij echter hun gevangenen en ondergeschikten? Zij klagen dan nog bovendien onze gevangenen te zijn en bespotten ons daarbij, dat wij dat van hen dienen te verdragen.
Willen de grote heren de joden echter niet dwingen, noch hun duivelse moedwil bestrijden, dan dient men de joden, zoals ik zei, uit het land te jagen en ze te kennen te geven, dat ze naar hun eigen land en bezittingen bij Jeruzalem moeten vertrekken en daar liegen, vloeken, lasteren, spuwen, moorden, stelen, roven, woekeren, spotten en al die schandelijke gruwelen bedrijven, zoals zij bij ons gewoon zijn te doen en aan ons laten onze heerschappij, ons land, lijf en goed en vooral onze Messias, ons geloof en onze kerken, onbevlekt en onbesmeurd van hun duivelse tirannieën en kwaadheden. Of zij nu voorrechten willen voorwenden, dat zal hun toch niets baten, want niemand kan vrijheid geven om zulke gruwelen te bedrijven, want daardoor worden juist alle vrijheden veronachtzaamd of gaan verloren.
Als gij, geestelijken en predikers (naast mij), die waarschuwingen getrouw hebt gegeven en heer noch onderdaan wil iets doen, dan zullen wij, zoals Christus spreekt (Mattheus 10:14) het stof onzer voeten afschudden en zeggen: Wij zijn onschuldig aan uw bloed. Want ik zie wel en heb het vaak ervaren, hoe barmhartig de verdwaasde wereld is; dat zij zacht is, als ze sterk moet zijn en anderzijds sterk, als ze juist barmhartig diende te wezen. Zoals koning Achab (1 Kon. 20:32), zo regeert ook de vorst dezer wereld. Alzo zoudt gij wellicht nu ook barmhartig willen zijn tegenover de joden, deze bloeddorstige vijanden van onze christelijke en menselijke wereld, in de mening daarmee de hemel te verdienen. Zou men echter wel moeten verdragen en het als christelijke weldaad beschouwen, dat de joden met al dergelijke duivelse, duurbetaalde gruwelen ons arme christenen vangen, plagen, martelen en alle smart
aandoen, in het bijzonder als er geld gegeven wordt, hoewel zij dat van ons gestolen en geroofd hebben?
Wat zullen wij arme predikers intussen doen? In de eerste plaats willen wij geloven dat onze Heer Jezus Christus waarachtig was, toen Hij over de joden. die Hem niet hebben aangenomen maar kruisigden, het volgende oordeel uitsprak: "Gij zijt addergebroed en duivelskinderen," zoals Zijn voorloper Johannes de Doper ook verklaard had (Mattheus 3:7) n zij waren toch hun bloedverwanten. Nu zullen onze grote heren en al die barmhartige heiligen, die de joden welgezind zijn, ons tenminste moeten veroorloven, dat wij in Jezus Christus onze Heer geloven. die zeker alle harten beter doorgrondt dan zulke barmhartige heiligen, dus dat die joden addergebroed en duivelskinderen moeten zijn, m.a.w. dat zij ons even zoveel goeds gunnen, als hun vader, de duivel. Wat deze ons voor goeds gedaan heeft, moeten wij christenen gemakkelijk uit de ervaring en daarnaast ook uit de Schrift sedert lang en goed te weten zijn gekomen.
Ik heb vele geschiedenissen over de joden gehoord en gelezen, die met dit oordeel van Christus overeenstemmen, n.l. hoe zij bronnen vergiftigd, heimelijk gemoord en kinderen gestolen hebben, zoals ik reeds heb meegedeeld. Ik weet wel, dat zij dit en alles loochenen; het komt echter overeen met het oordeel van Christus, dat zij giftige, venijnige, wraakzuchtige slangen zijn, sluipmoordenaars en duivelskinderen, die heimelijk steken en kwaad doen, omdat zij het openlijk niet vermogen....
Wie nu lust gevoelt zulke giftige slangen en jonge duivels, m.a.w. de ergste vijanden van Christus te herbergen, te verzorgen en te eren en zichzelf wil laten vullen, beroven, plunderen, schenden, bespuwen, vloeken en alle kwaad laten ondergaan, laat die zich dan maar aan de joden toevertrouwen! Is hem dat nog niet genoeg, dan moet hij die slang maar in zijn muil doen of hem in zijn achterste laten kruipen en hij moge dan dat heiligdom aanbidden en zich daarna er op beroemen, dat hij barmhartig is geweest en de duivel en zijn jongen gesterkt heeft om onze Heer en Zijn kostbaar bloed, waarmee wij christenen gekocht zijn, te lasteren. Hij zal dan een volmaakte christen wezen, vol werken van barmhartigheid, waarvoor Christus hem op de jongste dag met de joden samen in het eeuwige helse vuur zal belonen!
Dat is wel ruw gezegd over het ruwe vloeken der joden............. Laat ons echter ook gekuister en als christenen meer religieus er over spreken
Aldus spreekt onze Heer Jezus Christus: Mattheus 10:40: "Die Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft"; Luk. 10:16: " Wie u verwerpt, die verwerpt Mij; en wie Mij verwerpt, die verwerpt Degene, die Mij gezonden heeft"; Job. 15:23: "Die Mij haat, die haat ook Mijnen Vader" Joh. 5:23: "Opdat zij allen de Zoon eren, gelijk zij de Vader eren. Die de Zoon niet eert, eert de Vader niet, die Hem gezonden heeft.."
Wilt gij hierop zeggen: ja, maar de joden geloven en weten dat niet, omdat zij het Nieuwe Testament niet aannemen, dan antwoord ik u als volgt. De joden mogen dit of dat weten of geloven; wij christenen weten echter, dat zij in het openbaar God de Vader lasteren en vloeken, wanneer zij Jezus lasteren en vloeken. Als nu God heden of op de jongste dag tegen ons alzo zal spreken; Luister, gij zijt een christen en hebt geweten, dat de joden Mijn Zoon en Mij openlijk gelasterd en gevloekt hebben, gij echter hebt hen plaats en gelegenheid daartoe gegeven, ze beschermd en onder uw hoede genomen, opdat zij dat ongehinderd en ongestraft in uw land, stad en huis mochten doen. Zeg mij, wat willen wij hierop antwoorden?.............

Bijgevolg mag en moet het ons christenen geen scherts maar grote ernst zijn, om hiertegen raad te zoeken en onze zielen van de joden, d.w.z. van de duivel en de eeuwige dood te redden. Die raad is, zoals ik hiervoor reeds gezegd heb, de volgende:
Ten eerste: dat men hun synagogen met vuur verbrande en men nog zo mogelijk vuur en pek erbij werpe. Zou men ook hels vuur er op kunnen gooien, dan ware dat ook goed, opdat God onze ernst en de gehele wereld uit dit voorbeeld moge aanschouwen, dat wij zo'n huis, waarin de joden onze dierbare Schepper en Vader met Zijnen Zoon zo schandelijk gelasterd hebben, tot dusver onwetens geduld hebben, en het thans zijn loon gegeven hebben.
Ten tweede: Dat men de joden alle boeken ontneme, gebedenboeken, talmoedboeken en ook de ganse Bijbel en niet een enkel blad over laat en dat men ook oppast op diegenen, die zich bekeerden. Zij gebruiken dat alles toch alleen maar, zoals reeds gezegd werd, om de Zoon te lasteren, dus ook God zelf, de Vader, Schepper van hemel en aarde en zij zullen het ook nooit op andere wijze gebruiken.
Ten derde: Dat men hen op straffe des doods verbiede bij ons en te midden van hetgeen het onze is, om in het openbaar God te loven, te danken, te bidden en te leren. In hun land mogen zij dat doen of waar hun dat wordt toegestaan en wij christenen er niet van horen of afweten. De reden is, dat hun lof, dank, gebed en onderricht louter godslastering, gevloek en afgoderij zijn, omdat hun hart en mond God de Vader "Hebel Vorik" noemen, zoals zij Zijn Zoon Jezus noemen; want zoals zij de Zoon noemen en eren, zo is ook de Vader genoemd en geëerd. Het helpt hen niet, dat zij vele schone woorden gebruiken en Gods naam verheerlijken. Er is immers gezegd: Gij zult Gods naam niet misbruiken. Net zo min heeft het hun voorvaderen geholpen, dat zij Gods naam gebruikten en Hem toch Baal noemden in de tijden der koningen van Israël.
Ten vierde: Dat het hun verboden worde de naam van God voor onze oren te noemen, want wij kunnen dat met een goed geweten niet aanhoren, noch dat verdragen, omdat hun schandelijk vervloekte muil en hun hart Gods Zoon "Hebel Vorik" noemen en zij daarmee Zijn Vader ook zo noemen en zij het niet anders kunnen noch willen, terwijl wij christenen zulks ook op geen andere wijze kunnen uitleggen, aangezien wij moeten geloven, dat zoals de Zoon genoemd en geëerd wordt, zo ook de Vader geëerd en genoemd wordt. De jodensnuit mag daarom bij ons christenen niet voor zoveel waard geacht worden, dat hij God voor onze oren zal noemen; maar degene, die dat van een jood hoort, die dient de overheid daarvan in kennis te stellen of hem met varkensdrek te gooien, tot zo lang hij hem ziet en moet hem wegjagen! En niemand zij hierin barmhartig noch goedig, want het gaat om Gods eer en ons aller en ook der joden zaligheid!
Of zij of iemand van hunnentwege zou willen voorwenden, dat de joden het niet zo kwaad meenden en ook niet wisten, dat zij met zulk lasteren en vloeken God de Vader lasterden en vloekten, omdat zij immers, ofschoon zij Jezus en ons christenen lasteren dan toch God loven en op het hoogste en verhevenste eren, daaromtrent heb ik u reeds hierboven mijn mening gezegd. Al willen de joden onwetend heten en het goede voorwenden, dan dienen wij christenen echter beter te weten. Toch zijn de joden met hun onwetendheid niet verontschuldigd, omdat God nu welhaast 1500 jaren heeft doen prediken, zodat zij verschuldigd zijn te weten en God ook zulks van hen vereist. Want wie Gods Woord 1500 jaren verneemt en dan nog altijd spreekt: ik wil het niet weten, voor zo iemand is zijn onwetendheid zeer zeker een slechte verontschuldiging en hij verdient daarmee een zevenvoudige schuld.............
Naar mijn mening komt het hierop neer: Zullen wij zuiver willen blijven van de laster der joden en daaraan niet deelachtig wijlen worden, dan moeten wij gescheiden zijn en zij uit ons land worden verdreven. Zij mogen dan in hun vaderland bedenken, dat zij dan niet meer tegenover God over ons mogen schreeuwen en liegen, dat wij ze gevangen houden en wij ook niet meer klagen, dat zij ons niet hun laster en woeker een last zijn. Dit is de beste raad, die beide partijen beveiligt.
In dit geval zullen zij echter, omdat zij het land ongaarne verlaten, wel een bewijs hoe zuur en pijnlijk deze gevangenis, waarin zij onze tirannen en meesters zijn, voor hen is!, getroost alles en alles loochenen en bovendien nog veel geld aan de regering bieden, om toch te mogen blijven. Wee echter degenen, die zulk geld aannemen en vervloekt zij zulk geld, dat zij toch op vloekwaardige manier door woeker aan ons hebben ontstolen. Zij loochenen immers even erg als zij liegen en als zij ons christenen heimelijk vervloeken, vergiftigen of nadeel kunnen toebrengen, dan maken zij zich daarover geen gewetensbezwaren. Zijn zij daarmee bezig of worden zij daarvan beticht, dan mogen zij het getroost ontkennen, zelfs tot in de dood, omdat zij ons niet waard achten om aan ons de waarheid te bekennen, aangezien de heilige kinderen Gods er zeker van zijn, dat zij een groten dienst aan God verrichten als zij ons alle kwaad toewensen en kunnen toebrengen. Ja, wanneer zij ons kunnen doen, wat wij hun kunnen doen, dan zou geen van ons een uur langer leven; maar omdat zij het in het openbaar niet vermogen te doen, blijven zij niettemin in hun hart onze dagelijkse moordenaars en bloeddorstige vijanden. Hun gebeden en vloeken bewijzen dat en ook de vele geschiedenissen, dat zij kinderen gemarteld hebben en allerlei kwaad bedreven, waarvoor zij vaak zijn verbrand en verjaagd. Daarom geloof ik wel, dat zij nog veel erger dingen heimelijk bespreken en doen, dan waarover de geschiedenissen melding maken of anderen van ze schrijven. Zij verlaten zich echter altijd op hun loochening en hun geld.............
Als ik die macht had over de joden, als onze vorsten en steden, dan zou ik met gestrengheid tegen hun leugenmuil optreden.............
Alzo doe men ook hier en verbrande hun synagogen; men verbiede alles wat ik hier voren heb gezegd, dwinge ze tot arbeid en handele met ze naar alle onbarmhartigheid, zoals Mozes ook deed in de woestijn en drieduizend hunner doodsloeg, opdat niet het ganse geslacht zou verderven............. Men kan geen barmhartigheid betrachten om ze in hun wezen te sterken. Wil dit niet helpen, dan moeten wij hen als dolle honden er uit jagen, opdat wij hun gruwelijke lastering en alle kwaad niet deelachtig worden en samen niet hen Gods toorn verdienen en verdoemd worden.
Ik heb het mijne gedaan; eenieder zie toe, dat hij het zijne doe. Ik ben verontschuldigd.
Ten slotte wil ik dit nog zeggen. Indien God mij geen andere Messias zou willen geven, dan zo een als de joden begeren en verwachten, dan zou ik liever een zwijn willen zijn dan een mens. Hiervan wil ik u de goede reden vertellen. De joden begeren niets anders van hun Messias, dan dat hij een Kochab en wereldlijk vorst zal wezen, die ons christenen zal doodslaan, de wereld onder de joden verdeelt en hen tot heren maakt en ten slotte ook sterft als andere koningen en zoals zijn kinderen na hem ook zullen sterven..
Wat zou mij nu die Messias der joden zijn, wanneer hij mij, arm mens, tegen dit grote en gruwelijke gebrek en nadeel niet zou kunnen helpen en mijn leven niet voor het tiende deel zo goed zou kunnen maken, als het leven van een varken? Ik zou dan uitroepen: Lieve God, behoud uw Messias of schenk hem aan die hem hebben wil; maak mij echter tot een zwijn, want het is beter een levend zwijn te wezen, dan een eeuwig stervend mens. Ja, zo spreekt ook Christus (Mattheus 26:24): "Het ware hem goed, zo die mens niet geboren ware geweest." Had ik echter zo'n Messias, die mij van dit gebrek zou kunnen genezen, dat ik dus niet voor de dood behoefde te vrezen en de zekerheid behield van het eeuwige leven, die duivel en hel zou kunnen overwinnen en voor Gods toorn niet meer zou moeten beven, dan, ja dan, zou mijn hart van vreugde springen en van louter blijdschap dronken worden. Dan zou zich een liefdesvuur tot God ontbranden, en loven en danken nimmer meer ophouden. Schonk Hij mij daarna geen goud, zilver of anderen rijkdom, zo zou mij toch de ganse wereld enkel een paradijs zijn, ook wanneer ik in de kerker zou leven.
Zo'n Messias bezitten wij christenen en wij danken God, de Vader aller barmhartigheid, met volle, overvloedige blijdschap onzes harten, en verhelen blijmoedig en gaarne alle leed en nadeel, die ons de duivel in het paradijs heeft toegebracht.............
Naar zo'n Messias verlangen de joden en Turken geheel niet. En wat zou Hij voor hen betekenen? Zij moeten er een hebben uit luilekkerland, die hun stinkende buik verzadigt en die met hen tezamen sterft als een koe of een hond.............

Waarde vriend; gij hebt mij door uw boekje, waarin een jood in een gesprek zijn kunst vertoont tegenover een afwezige christen, tot zeer veel schrijven gedwongen. Tegenover mij zou hij het, God lof, nu niet doen. Zo heeft ook, naar ik hoop, een christen, die overigens geen lust heeft om jood te worden, in dit schrijven zoveel, dat hij zich tegenover de verblinde, giftige joden. niet alleen goed verweren kan, maar daardoor tevens een vijand zal worden van de boosheid, het liegen en vloeken der joden en begrijpen zal, dat hun geloof niet alleen vals is, maar tevens dat zij zekerlijk door alle duivels bezeten zijn!

Christus onze Heer bekere hen barmhartig en houde ons vast en onwrikbaar in Zijn waarheid, welke het eeuwige leven is. Amen.

Naar boven

Home