Mark Twain heeft zich stormenderhand toegang verschaft tot de
allemansbibliotheek, maar alleen met tom sawyer en huckleberry finn, die
inmiddels zeer bekend zijn onder het mom van 'kinderboeken'
(wat ze niet zijn). Aan zijn beste en kenmerkendste boeken, roughing it, the innocents abroad en
zelfs life on the mississippi,
wordt in dit land (Engeland) weinig aandacht meer besteed,
maar worden in Amerika zonder twijfel in leven gehouden door het
patriottisme dat overal de literaire waardering doortrokken heeft.
Hoewel Mark Twain een verrassende verscheidenheid aan boeken heeft
geschreven, van een mierzoet 'leven' van Jeanne d'Arc
tot een pamflet dat zo schunnig was dat het nooit in het openbaar is
verschenen, draait zijn beste werk om de Mississippi en de ruige
mijnstadjes van het Westen. Hij werd geboren in 1835 (hij kwam uit het
Zuiden, uit een familie die net rijk genoeg was om een, misschien twee
slaven te houden) en bracht zijn jeugd en jonge volwassenheid door in
het gouden tijdperk van Amerika, de periode waarin de grote vlakten
ontgonnen werden, rijkdom en kansen grenzeloos leken en de mensen zich
zo vrij voelden, als ze nooit eerder hadden gedaan en misschien
eeuwenlang niet meer zullen doen. life on the mississippi en
de twee andere boeken die ik net genoemd heb, zijn een allegaartje van
zowel serieuze als humoristische anekdoten, landschapsbeschrijvingen en
sociale geschiedenis, maar hebben een hoofdthema dat misschien het best
als volgt omschreven kan worden: 'Dit is de manier waarop mensen
zich gedragen als ze niet bang zijn voor de zak.' Bij het
schrijven van deze boeken brengt Mark Twain niet doelbewust een lofzang
uit op de vrijheid. Hij is op de eerste plaats geïnteresseerd in
het 'karakter,' in de fantastische, bijna krankzinnige
verscheidenheid die de menselijke aard kan vertonen, als die ontdaan
worden van economische druk en tradities. De beelden die hij schetst
van de vlotters, Mississippi-loodsen, mijnwerkers en bandieten, zijn
waarschijnlijk niet erg overdreven, maar verschillen evenzeer van de
huidige mens als de waterspuwers van een middeleeuwse kathedraal. Zij
konden alleen maar uitgroeien tot hun vreemde en soms ongure karakter
door het ontbreken van enige druk van buitenaf.
De staat bestond
nauwelijks, de kerken waren krachteloos en spraken met vele stemmen en
het land lag voor het grijpen. Als je baan je niet meer beviel sloeg je
gewoon je baas op zijn bek en trok verder westwaarts; bovendien was er
geld bij de vleet, zodat zelfs de kleinste in omloop zijnde munt een
shilling waard was. De Amerikaanse pioniers waren geen supermensen en
niet bijzonder dapper. Hele stadjes met geharde goudzoekers lieten zich
terroriseren door bandieten en misten de gezamenlijke moed om met ze af
te rekenen. Ze waren zelfs niet vrij van klassenonderscheid. De
desperado die door de straten van het mijnwerkersstadje schreed, met
een Derringerpistool in zijn vestzak en twintig lijken op zijn conto,
had een geklede jas aan en een hoge zijden hoed op, beschreef zichzelf
resoluut als een 'heer' en was overdreven nauwgezet over
tafelmanieren. Maar er was in ieder geval geen sprake van dat de
bestemming van de mens vanaf zijn geboorte vaststond. De 'van de
blokhut naar het Witte Huis'-mythe was waar en het land was
blijvend vrij. In zekere zin was dat de reden waarom het Parijse
gepeupel de Bastille had bestormd en als je Mark Twain, Bret Harte en
Whitman leest geeft het besef, dat hun inspanningen tevergeefs zijn
geweest, een wrang gevoel.
Mark Twain streefde er echter naar om meer te zijn dan een
kroniekschrijver van de Mississippi en de Goudkoorts. In zijn eigen
tijd was hij overal ter wereld beroemd als komiek en humoristische
spreker. In New York, Londen, Berlijn, Wenen, Melbourne en Calcutta
schaterden de toehoorders over grappen die, vrijwel zonder
uitzondering, tegenwoordig niet grappig meer zijn. (Vermeldenswaard is
dat de lezingen van Mark Twain alleen succes hadden bij het
Angelsaksische en Duitse publiek. De verhoudingsgewijs volwassenere
Latijnse volkeren, - van wie het gevoel voor humor altijd om seks
en politiek draaide, klaagde hij - gaf nooit iets om hem. Maar
daarbij maakte Mark Twain er enige aanspraak op dat hij een
maatschappijcriticus was en zelfs een soort filosoof. Hij had iets van
een beeldenstormer, zelfs van een revolutionair, wat hij duidelijk in
de praktijk wilde brengen maar nooit deed. Hij had een vernietiger van
onzin en een profeet van de democratie kunnen zijn, waardevoller dan
Walt Whitman, omdat hij natuurlijker en geestiger was. In plaats
daarvan werd hij die dubieuze 'publieke figuur,' van wie
paspoortcontroleurs en leden van koningshuizen de hielen likten en
weerspiegelt zijn loopbaan de achteruitgang van het Amerikaanse leven,
die inzette na de Burgeroorlog.
Mark Twain is soms vergeleken met zijn tijdgenoot Anatole France. Die
vergelijking is niet zo onzinnig als het lijkt. Beide mannen waren
geestelijke kinderen van Voltaire, beide hadden een ironische en
sceptische kijk op het leven en een door blijmoedigheid overdekt
aangeboren pessimisme; beide beseften dat de bestaande maatschappelijke
orde bedrog is en haar gekoesterde overtuigingen voor het grootste deel
hersenspinsels. Beide waren fanatieke atheïsten en overtuigd (in
het geval van Mark Twain was dat door toedoen van Darwin) van de
onverdraaglijke wreedheid van het universum. Maar daar eindigt de
overeenkomst. De Fransman is niet alleen ongelofelijk erudieter,
beschaafder en daadwerkelijker esthetisch, maar hij is ook moediger.
Hij valt alles aan waar hij niet in gelooft; en verschuilt zich niet,
zoals de lieveling Mark, achter het beminnelijke masker van de
'publieke figuur' en gepatenteerde grappenmaker. Hij is
bereid de woede van de Kerk te riskeren en de impopulaire partij te
kiezen in een controversiële zaak - bijvoorbeeld de zaak
Dreyfus. Behalve in een enkel essay, 'Wat is de Mens,' valt
Mak Twain nooit gevestigde overtuigingen aan op een manier waarop hij
in de problemen zou kunnen komen. Ook kon hij zich nooit losmaken van
de opvatting, die misschien voornamelijk Amerikaans is, dat succes en
deugd hetzelfde zijn.
In life on the mississippi staat
een merkwaardig voorbeeld van de Mark Twains wezenlijke karakterzwakte.
In het eerste stuk van zijn hoofdzakelijk autobiografische boek zijn de
jaartallen veranderd. Mark Twain beschrijft zijn avonturen als loods op
de Mississippi, alsof hij in die tijd een jongen van ongeveer zeventien
jaar was, terwijl hij in werkelijkheid al bijna dertig was. Dat heeft
een reden. In hetzelfde stuk van het boek beschrijft hij zijn
wapenfeiten tijdens de Burgeroorlog, die uitgesproken eerloos waren.
Bovendien begon Mark Twain te vechten, - als er al sprake kan
zijn van vechten, - aan de kant van het Zuiden en wisselde
vervolgens van loyaliteit voordat de oorlog voorbij was. Dat soort
gedrag valt een jongen minder kwalijk te nemen dan een man; vandaar het
aanpassen van de jaartallen. Het is bovendien vrij duidelijk dat hij de
andere kant koos, omdat hij zag de het Noorden ging winnen; en die
neiging om waar mogelijk de kant van de sterkste te kiezen, geloven dat
macht vast gelijk heeft, komt tijdens zijn hele loopbaan naar voren. In
roughing it staat
een interessant verhaal over een bandiet, Slade genaamd die, naast talloze
andere gewelddaden, achtentwintig moorden had gepleegd. Het is volmaakt
duidelijk dat Mark Twain deze weerzinwekkende schurk bewondert. Slade
had succes, daarom was hij bewonderenswaardig. Deze tegenwoordig niet
minder gangbare visie, wordt verwoord in de veelbetekenende Amerikaanse
uitdrukking 'het maken.'
In de hebberige periode die volgde op de Burgeroorlog was het niet
eenvoudig, voor iemand met het karakter van Mark Twain, om er niet aan
toe te geven een succes te zijn. De oude, eenvoudige, knutselende en
tabakpruimende democratie zoals Abraham Lincoln die kenschetste was aan
het verdwijnen: het was nu het tijdperk van het goedkope, door
immigranten verrichte, werk en de groei van de grote zakenwereld. In the gilded age hekelde Mark
Twain zijn tijdgenoten, maar hij gaf zich toch ook over aan de
heersende opwinding en verdiende en verloor grote sommen gelds. Hij
heeft zelfs een aantal jaren zijn schrijverij aan de kant gezet om in
zaken te kunnen gaan; en daarnaast vergooide hij zijn tijd als
lolbroek, niet alleen tijdens lezingentournees en openbare
festiviteiten, maar bijvoorbeeld ook met het schrijven van een boek als
a connecticut yankee in king
arthur's court, waarin hij willens en wetens de slechtste
en banaalste kanten van het Amerikaanse leven ophemelt. De man die een
soort onbehouwen Voltaire had kunnen zijn, werd werelds meest
toonaangevende tafelredenaar, alleraardigst zowel door zijn grappen als
door zijn vermogen zakenmensen het gevoel te geven dat ze weldoeners
waren van het grote publiek.
Het is gebruikelijk het Mark Twains vrouw kwalijk te nemen dat hij niet
de boeken heeft geschreven die hij had moeten schrijven, en het is
duidelijk dat ze hem danig getiranniseerd heeft. Elke ochtend liet Mark
Twain haar zien wat hij de dag tevoren had geschreven en Mevr. Clemens
(Mark Twains echte naam was Samuel Clemens) liep dat dan na met een
blauw potlood en schrapte alles waarvan zij vond dat het ongepast was.
Zelfs volgens 19e-eeuwse
maatstaven schijnt ze drastische met het blauwe potlood tekeer gegaan
te zijn. In het boek van W.D. Howells, my mark twain staat een
verhaal over de stampei die ontstond voor een vreselijke krachtterm die
in huckleberry finn was
geslopen. Mark Twain wendde zich tot Howells, die toegaf dat het
precies was 'wat Huck gezegd zou hebben,' maar was het met
mevrouw Clemens eens dat het woord misschien maar niet gedrukt moest
worden. Het woord was 'hel.' Hoe dan ook, geen enkele
schrijver is echt een intellectuele slaaf van zijn echtgenote. Mevr.
Clemens had Mark Twain er nooit van kunnen weerhouden een boek te
schrijven dat hij echt wilde. Het is mogelijk dat zij zijn zwichten
voor de maatschappij gemakkelijker heeft gemaakt, maar dat zwichten
gebeurde door de tekortkoming in zijn eigen karakter, zijn onvermogen
succes te versmaden.
Een aantal van Mark Twain boeken zullen vast overleven, omdat ze een
onschatbare hoeveelheid sociale geschiedenis bevatten. Zijn leven
bestreek de grote periode van de Amerikaanse expansie. Als kind was het
voor hem een gewoon dagelijks uitje om te gaan picknicken en te kijken
naar het ophangen van een Abolitionist en toen hij dood ging was het
vliegtuig geen nieuwtje meer. Deze periode van Amerika leverde
betrekkelijk weinig literatuur op, en zonder Mark Twain zou ons beeld
van een raderboot op de Mississippi of een postkoets die over de
vlakten stuift veel vager zijn dan het nu is. Maar de meeste mensen die
zijn werk hebben bestudeerd hebben daar het gevoel aan overgehouden dat
hij wel iets meer had kunnen doen. Hij geeft de hele tijd de
merkwaardige indruk dat hij iets wil zeggen en daar vervolgens voor
terugdeinst, zodat life on the
mississippi en de rest van zijn boeken achtervolgd lijken te
worden door het spookbeeld van een groter en samenhangender boek. Het
is veelzeggend dat hij zijn autobiografie begint met de opmerking dat
het innerlijke leven van de mens onbeschrijflijk is. Wij weten niet wat
hij echt zou hebben willen zeggen - het is best mogelijk dat het
niet verkrijgbare pamflet, 1601, (Conversation, as it was the Social
Fireside, in the Time of the Tudors) een aanwijzing zou kunnen
geven, maar we kunnen wel raden dat het zijn reputatie geschaad en zijn
inkomen aanmerkelijk verminderd zou hebben.