HET NIEUWE UTOPIA

Portret Jerome K. Jerome

JEROME K. JEROME, 1859-1927 

1891

Inleiding bij deze vertaling:

Jerome schreef dit satirisch verhaal naar aanleiding van het boek Mensen als Goden van zijn vriend H.G. Wells. Wells was een kritiekloze aanbidder van de wetenschap, een techno-utopist, die in de wetenschap de grote heilbrenger zag. Jerome extrapoleert diens visie en laat genadeloos zien, dat Wells utopie, zoals alle geconstrueerde utopieën, onherroepelijk uitdraait op een gruwelijke dystopie. De al dan niet imaginaire toekomstfantasieën van mensen als Plato, Bacon, Campanella, Spinoza, Rousseau, Bellamy en soortgelijke, zijn in wezen allemaal dystopieën, zoals Swift, Voltaire, Mandeville, Mercier, Orwell, Zamyatin, Boelgakov, Platonov  en vele anderen onmiskenbaar laten zien. Zie Douwe Fokkema's Perfect Worlds, Utopian Fiction in China and the West, hier te downloaden als pdf. Socialisme, communisme en kapitalisms zijn in wezen verkapte religies en voor allemaal geldt dat het doel, hoe vaag, kortzicht en ondoordacht dan ook, de middelen heiligt.

*******

Ik had een buitengewoon interessante avond gehad. Met een paar zeer "vooruitstrevende" vrienden had ik gedineerd in de "Nationale Socialisten Club." Het was een heerlijke maaltijd geweest. De fazant, gevuld met truffels, was louter poezie en als ik zeg dat de Chateau Lafitte uit '49 de prijs, die wij ervoor moesten betalen, waard was, zie ik niet wat ik daaraan nog kan toevoegen.

Na het diner en onder het genot van een sigaar (ik moet zeggen dat ze bij de Nationale Socialisten Club wel weten hoe ze goeie sigaren in moeten slaan), hadden we een zeer leerzame discussie over de komende gelijkheid van de mens en de nationalisatie van het kapitaal.

Omdat ik in al jong in een positie gebracht was waardoor ik in mijn eigen levensonderhoud moest voorzien en dus nooit de tijd en gelegenheid had gehad om mij in deze onderwerpen te verdiepen, kon ik zelf niet zo goed meedoen met het gesprek.

Maar ik luisterde heel aandachtig terwijl mijn vrienden uiteenzetten hoe het met de wereld, in de duizenden eeuwen waarin zij had bestaan voordat ze er zelf in terecht gekomen waren, helemaal mis was gegaan en dat het hun bedoeling was dat, in de loop van de komende paar jaar of zo, weer recht te zetten.

Hun parool was gelijkheid van alle mensen - volmaakte gelijkheid, in alle opzichten - gelijkheid in bezit, gelijkheid in positie en invloed en gelijkheid in plichten, wat zou uitlopen op gelijkheid van geluk en tevredenheid.

De wereld behoorde iedereen toe en moest gelijkelijk verdeeld worden. Ieders arbeid was niet eigendom van hemzelf, maar van de Staat, die hem voedde en kleedde en moest niet aangewend worden ten eigen bate, maar voor de verrijking van de mensheid.

Individuele rijkdom - de maatschappelijke ketenen waarmee de minderheid de meerderheid had bedwongen, het pistool van de bandiet waarmee een kleine bende rovers zich rijk gestolen had -moest ontnomen worden aan de handen die dat al veel te lang hadden vastgehouden.

Maatschappelijke verschillen - de hindernissen waardoor de opkomende vloed van menselijkheid tot nu toe belemmerd en tegengehouden was - moesten voor altijd geslecht worden. De mensheid moest zich een weg banen naar haar bestemming (wat dat ook mocht zijn) en niet zoals nu een onsamenhangende horde zijn, waarin iedereen voor zich zich voorthaastte over de oneffen bodem van ongelijke afkomst en vermogen - het aangename gazon was voorbehouden aan de voeten van de verzadigden en de meedogenloze rotsen aan de verdoemden - maar een geordend leger, waarin de mensen zij aan zij voortmarcheerden over de egale vlakte van gerechtigheid en gelijkheid.

Zonder onderscheid zou de grote boezem van onze Moeder Aarde al haar kinderen voeden; niemand zou meer honger, niemand zou teveel hebben. De sterke zou niet meer pakken dan de zwakke; de slimme zou geen plannen beramen om meer te krijgen dan de domme. De aarde en haar overvloed behoorden de mens toe en zouden gelijkelijk verdeeld worden over de hele mensheid. Alle mensen waren gelijk op grond van de wetten van de mens zelf.

Ongelijkheid brengt ellende met zich mee, misdaad, zonde, egoïsme, eigenwaan en huichelachtigheid. In een wereld waarin alle mensen gelijk waren, zou geen sprake meer zijn van verleiding tot het kwade en daar zou onze natuurlijke edelmoedigheid zich doen gelden.

Als alle mensen gelijk waren, zou de wereld een Hemel zijn - verlost van de vernederende tirannie van God.

Wij hieven ons glas en dronken op GELIJKHEID, de heilige GELIJKHEID; en toen vroegen we de ober ons Groene Chartreuse te brengen en nog meer sigaren.

Diep in gedachten verzonken liep ik huiswaarts. Een hele tijd kon ik de slaap niet vatten; ik lag wakker en dacht na over het visioen van een nieuwe wereld dat mij was voorgehouden.

Wat zou het leven heerlijk zijn, als dat plan van mijn socialistische vrienden uitgevoerd zou worden. Er zou geen sprake meer zijn van onderlinge gevechten en ruzies, geen jaloezie, geen teleurstellingen of angst voor armoede meer! De Staat zou verantwoordelijk voor ons zijn, van het moment dat we geboren werden totdat we dood gingen en zou in al onze behoeften voorzien van de wieg tot het graf, beiden inbegrepen, en zelf zouden we nergens meer aan hoeven denken. Er zou geen zware arbeid meer bestaan (volgens onze berekening waren het hooguit drie uur per dag, die de Staat van elke volwassen burger zou eisen en niemand zou meer mogen doen - ik zou niet meer mogen doen) - geen armen meer om medelijden mee te hebben, geen rijken om te benijden - niemand meer die op ons zou neerkijken, en voor ons niemand meer om op neer te kijken (eigenlijk niet zo prettig die laatste overweging) - ons hele leven voor ons geordend en gereguleerd - niets om over na te denken met uitzondering van de luisterrijke bestemming (wat dat ook mocht zijn) van de Mensheid! Toen sloop die gedachte weg en verloor zich in een warboel. Ik viel in slaap.

*******

Toen ik weer wakker werd, ontdekte ik dat ik in een glazen vitrine lag, in een hoge, vreugdeloze zaal. Er lag een kaart op mijn hoofd; ik draaide die om en las wat erop stond. Het luidde als volgt: 

NA DE GROTE MAATSCHAPPELIJKE OMWENTELING VAN 1899 WERD DEZE MAN SLAPEND AANGETROFFEN IN EEN HUIS IN LONDEN. UIT HET VERSLAG DAT GEGEVEN WERD DOOR DE HUISBAZIN VAN DE WONING, ZOU BLIJKEN DAT HIJ, TOEN HIJ GEVONDEN WERD, AL MEER DAN TIEN JAAR IN SLAAP WAS (ZE WAS VERGETEN HEM TE WEKKEN). TEN BEHOEVE VAN WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN WERD BESLOTEN HEM NIET WAKKER TE MAKEN, MAAR GEWOON TE ZIEN HOE LANG HIJ DOOR ZOU SLAPEN. DIENOVEREENKOMSTIG WERD HIJ OP 11 FEBRUARI 1900 OVERGEBRACHT NAAR HET 'RARITEITENMUSEUM' EN ALDAAR IN BEWARING GEGEVEN

Bezoekers wordt verzocht geen water door de luchtgaten naar binnen te gieten.

Een schrander uitziende oude man, die bezig geweest was met het ordenen van een paar opgezette hagedissen in een belendende vitrine, liep naar me toe en haalde het deksel van me af.

"Wat is er aan de hand?" vroeg hij, "bent u ergens door gestoord?"

"Nee," zei ik, "zo word ik altijd wakker, als ik het gevoel heb dat ik lang genoeg geslapen heb. Welke eeuw is dit?"

"Dit," zei hij, "is de negentwintigste eeuw. U hebt precies duizend jaar geslapen."

"Ah! nou, dan voel ik me des te beter," antwoordde ik en stapte van de tafel af. "Niets beter dan uitgeslapen zijn."

"Ik neem aan dat u de gebruikelijke dingen gaat doen," zei de oude heer tegen me, toen ik verder ging met de kleren aan te trekken die in de vitrine naast me hadden gelegen. "U wilt zeker dat ik met u door de stad ga lopen en u alles uitleg, terwijl u vragen stelt en grappige opmerkingen maakt?"

"Ja," antwoordde ik, "ik had bedacht dat ik dat maar eens moest gaan doen."

"Ik ook," mompelde hij. "Kom, dat moeten we dan maar doen," en hij leidde me de zaal uit.

Toen we naar beneden liepen, zei ik:

"En, is het allemaal in orde nu?"

"Is wat helemaal in orde?" antwoordde hij.

"Nogal wiedes, de wereld," antwoordde ik. "Kort voordat ik naar bed ging, waren een paar van mijn vrienden bezig die uit elkaar te halen en weer netjes in elkaar te zetten. Hebben ze het inmiddels allemaal in orde gekregen? Is nu iedereen gelijk en zijn daarmee zonde, verdriet en al dat soort zaken verdwenen?"

"O, ja," antwoordde mijn gids, "u zult zien dat nu alles in orde is. Terwijl u lag te slapen zijn wij aardig druk bezig geweest met de dingen. We hebben deze aarde net bijna volmaakt gemaakt, zou ik zo zeggen. Niemand mag nog iets verkeerds of doms doen; en wat die gelijkheid betreft, kikkervisjes kunnen niet aan ons tippen."

(Hij had een nogal platte manier van praten, vond ik; maar ik wilde hem liever niet terechtwijzen.)

We liepen naar buiten en de stad in. Het was overal netjes en heel rustig. De straten die aangeduid werden met cijfers, stonden loodrecht op elkaar en boden allemaal precies dezelfde aanblik. Er waren geen paarden of wagens te zien; het hele verkeer bestond uit elektrische auto's. Alle mensen die we tegenkwamen hadden een bedaarde en ernstige gelaatsuitdrukking en leken zoveel op elkaar dat je het idee kreeg dat ze allemaal leden van dezelfde familie waren. Net als mijn gids droeg iedereen een grijze broek en dito tuniek, die rond de hals dichtgeknoopt zat en rond het middel door een riem vastgesnoerd was. Iedere man was gladgeschoren en ze hadden allemaal een zwarte haardos.

Ik zei, "zijn het allemaal tweelingen?"

"Tweelingen! Goeie genade, nee!" antwoordde mijn gids. "Hoe komt u daar in godsnaam bij?"

"Nou, omdat ze allemaal zo op elkaar lijken," antwoorde ik, "en ze hebben allemaal zwart haar!"

"O, dat is de reglementaire haarkleur," legde mijn metgezel uit, "we hebben allemaal zwart haar gekregen. Als iemands haar niet van nature zwart is, moet hij het zwart verven."

"Hoezo?" vroeg ik.

"Hoezo!" antwoordde de oude heer, enigszins geprikkeld. "Nou, ik dacht dat u al begrepen had dat alle mensen nu gelijk zijn. Wat zou er van die gelijkheid terechtkomen als een man of vrouw rond zou mogen paraderen met blond haar, terwijl een ander een rode haardos zou hebben? Mensen moeten in deze gezegende tijd niet alleen gelijk zijn, maar er ook zover mogelijk hetzelfde uitzien. Door ervoor te zorgen dat alle mannen gladgeschoren zijn en alle mannen en vrouwen zwart haar hebben dat even lang geknipt is, ondervangen we tot op zekere hoogte de dwalingen van de Natuur."

Ik zei, "waarom zwart?"

Hij zei dat hij dat niet wist, maar dat dat de kleur was waartoe besloten was.

"Door wie?" vroeg ik.

"Door DE MEERDERHEID," antwoordde hij, terwijl hij zijn hoed zijn hoed afnam en zijn ogen neersloeg, alsof hij bad.

We liepen verder en kwamen nog meer mensen tegen. Ik zei:

"Zijn er geen vrouwen in deze stad?"

"Vrouwen!" riep mijn gids uit. "Natuurlijk zijn die er. We zijn er honderden tegengekomen."

"Ik dacht dat ik wel wist dat het een vrouw was als ik haar zag," merkte ik op, "maar ik kan me niet herinneren er een gezien te hebben."

"Kijk, daar gaan er twee," zei hij, terwijl hij mijn aandacht richtte op een paar mensen vlak bij ons, beiden gekleed in de gereglementeerde grijze broek en tuniek.

"Hoe weet u dat het vrouwen zijn?" zei ik.

"Kijk, ziet u de metalen cijfers die iedereen op zijn boord draagt?"

"Ja, ik zat me al af te vragen hoeveel politieagenten u heeft en waar de andere mensen waren!"

"Nou, de even nummers zijn vrouwen en de oneven mannen."

"Wat eenvoudig," merkte ik op. "Ik neem aan dat je na enige oefening bijna in een oogopslag het ene van het andere geslacht kan onderscheiden."

"O ja," antwoordde hij, "als je dat zou willen."

We liepen enige tijd zwijgend verder. En toen zei ik:

"Waarom heeft iedereen een nummer?"

"Om ze van elkaar te onderscheiden," antwoordde mijn metgezel.

"Hebben mensen dan geen naam?"

"Nee."

"Waarom niet?"

"O! er school zoveel ongelijkheid in die namen. Sommige mensen heetten Montmorency en die keken neer op de Smiths; en de Smiths wilden niet omgaan met de Jone's; dus om verdere problemen te voorkomen, werd besloten de namen helemaal af te schaffen en iedereen een nummer te geven."

"Maakten de Montmorency's en de Smiths daar dan geen bezwaar tegen?"

"Ja, maar de Smiths en Jone's waren in DE MEERDERHEID."

"En keken de Enen en Tweeën dan niet neer op de Drieën en Vieren, enzovoort?"

"In het begin wel. Maar met de afschaffing van het eigendom, verloren getallen hun waarde, met uitzondering voor industriële doeleinden en wat betreft hun begin- en eindcijfers en nu ziet Nr. 100 zich op geen enkele manier als de meerdere van Nr. 1.000.000."

Na het opstaan had ik me niet gewassen, omdat in het Museum daar geen gelegenheid voor was en ik begon me wat warm en vies te voelen. Ik zei:

"Kan ik me ergens wassen?"

Hij zei, "nee, we mogen onszelf niet wassen. U moet wachten tot halfvijf en dan zal u vóór theetijd gewassen worden."

"Gewassen worden!" riep ik uit. "Door wie?"

"Door de Staat."

Hij vertelde dat ze gemerkt hadden dat ze hun gelijkheid niet konden handhaven als mensen zichzelf mochten wassen. Sommige mensen wasten zich drie of vier keer per dag, terwijl andere van het begin tot het einde van het jaar nooit water en zeep aanraakten en daardoor waren er twee klassen ontstaan, de Schonen en de Viezen. Alle oude klassevooroordelen begonnen te herleven. De schonen verachtten de viezen en de viezen haatten de schonen. Dus om een eind te maken aan die verdeeldheid, besloot de Staat het wassen zelf te gaan doen en nu werd iedere burger, door van regeringswege aangestelde ambtenaren, twee keer per dag gewassen en was zelf wassen verboden.

Het viel me op dat we onderweg geen huizen tegenkwamen, maar alleen blok na blok enorme barakachtige gebouwen, allemaal van dezelfde grootte en vorm. Af en toe passeerden we op een hoek een kleiner gebouw, met het opschrift "Museum," "Ziekenhuis," "Debatzaal," "Zwembad," "Sportzaal," "Academie van Wetenschappen," "Nijverheidsbeurs," "School voor Welsprekendheid," enzovoort, enzovoort, maar nergens een woonhuis.

Ik zei, "woont er niemand in deze stad?"

Hij zei, "u stelt domme vragen; op mijn woord, ik meen het. Waar denkt u dat ze wonen?"

Ik zei, "dat is nu net wat ik probeer te bedenken. Ik zie nergens een woonhuis!"

Hij zei, "wij hebben geen huizen nodig - geen huizen zoals waaraan u denkt. Wij zijn nu socialistisch; wij leven samen in broederschap en gelijkheid. We wonen in de gebouwen die u ziet. Ieder blok huisvest duizend burgers. Er staan duizend bedden in - honderd in elke zaal - en er zijn badkamers en kleedkamers naar verhouding, een eetzaal en keukens. Elke ochtend wordt om zeven uur een bel geluid en dan komt iedereen zijn bed uit en maakt het zelf op. Om halfacht gaan ze naar de kleedkamers, worden daar gewassen, geschoren en hun haar wordt gedaan. Om acht uur wordt het ontbijt opgediend in de eetzaal. Het bestaat uit een pint havermoutpap en een halve pint melk voor iedere volwassen burger. Wij zijn nu allemaal strikt vegetarisch. Tijdens de afgelopen eeuw werd de stem van de vegetariërs steeds krachtiger en omdat hun organisatie zeer gedegen was, hebben zij de afgelopen vijftig jaar bij elke verkiezing hun voorwaarden opgelegd. Om een uur wordt een andere bel geluid en gaan de mensen weer aan de maaltijd, die dan bestaat uit bonen en gestoofde vruchten, met twee maal per week gestoomde pastei en op zaterdag jan-in-de-zak. Om vijf uur is er thee en om tien uur gaan de lichten uit en gaat iedereen naar bed. We zijn allemaal gelijk en leven op dezelfde manier - ambtenaar en vuilnisman, ketellapper en apotheker - allemaal samen in broederschap en vrijheid. De mannen wonen in de gebouwen aan deze kant en de vrouwen aan de andere kant van de stad."

"Waar verblijven de getrouwde mensen dan?" vroeg ik.

"O, er zijn geen getrouwde stellen," antwoordde hij, "tweehonderd jaar geleden hebben we het huwelijk afgeschaft. Weet u, het huwelijksleven werkte helemaal niet goed binnen ons systeem. We merkten dat het gezinsleven in wezen door en door antisocialistisch was. Mannen dachten meer aan hun vrouw en gezin dan aan de Staat. Ze wilden liever werken ten bate van de kleine kring van hun dierbaren, dan voor het welzijn van de gemeenschap. Ze bekommerden zich meer om de toekomst van hun kinderen dan om de Bestemming van de Mensheid. De banden van liefde en bloed bonden de mensen samen in kleine groepen, in plaats van in een groot geheel. Voordat ze dachten aan de vooruitgang van de mensheid, dachten ze eerst aan het welzijn van hun vrienden en verwanten. Voordat ze streefden naar het grootste geluk van het grootste aantal mensen, streefden ze eerst naar het geluk van de paar mensen die hen nabij en dierbaar waren. Mannen en vrouwen potten in het geheim op en werkten en verloochenden zichzelf om hun dierbaren stiekem een aangenaam extraatje toe te kunnen stoppen. Door de liefde werd in het hart van de mannen de ondeugd eerzucht verwekt. Om een glimlach te krijgen van de vrouw die zij liefhadden, om een naam achter te laten die hun kinderen met trots zouden kunnen dragen, probeerden mannen zich te verheffen boven het maaiveld, door iets te doen waardoor de wereld tegen hen op zou kijken en hen meer zou eren dan hun medemensen, door op de stoffige weg van het tijdperk een dieper spoor achter te laten dan de anderen. Dag in dag uit werden de fundamentele beginselen van het Socialisme tegengewerkt en geringschat. Elk huis was een revolutionair middelpunt voor de verspreiding van individualisme en eigenheid. In de warmte van elk huiselijk hart groeiden de gifslangen Kameraadschap en Onafhankelijkheid op, ten einde de Staat te bijten en de geest van de mensen te vergiftigen.

"De leer der gelijkheid werd openlijk aan de kaak gesteld. Mannen die een vrouw liefhadden, vonden haar belangrijker dan iedere andere vrouw en deden nauwelijks moeite om die mening te verbloemen. Liefhebbende vrouwen vonden hun echtgenoot verstandiger, dapperder en beter dan alle andere mannen. Moeders lachten alleen al bij het idee dat hun kinderen helemaal niet belangrijker waren dan de andere kinderen. Kinderen raakten doordrongen van de afschuwelijke ketterij dat hun vader en moeder de beste vader en moeder ter wereld waren.

"Hoe je er ook naar keek, het Gezin bleek onze vijand te zijn. De ene man had een aantrekkelijke vrouw en twee aardige kinderen; zijn buurman was getrouwd met een feeks en vader van elf luidruchtige, onhandelbare krengen - waar was die gelijkheid?

"Nogmaals, overal waar er sprake was van het Gezin, fladderden altijd met elkaar wedijverend, de engelen van Vreugde en Verdriet rond; en in een wereld die vreugde en verdriet kent, kan Gelijkheid niet leven. Een man en een vrouw staan 's nachts huilend naast een ledikantje. Aan de andere kant van het pleisterwerk zit een jong stel, hand in hand, te lachen bij de gekke capriolen van een stralende, kirrende baby. Waar is die arme Gelijkheid mee bezig?

"Dergelijke dingen zijn ontoelaatbaar. We begrepen dat de liefde in alle opzichten onze vijand was. Zij maakte gelijkheid onmogelijk. In haar kielzog bracht zij vreugde en pijn mee, vrede en lijden. Zij verstoorde waar mensen in geloofden en bracht de Bestemming van de Mensheid in gevaar; dus moesten we haar en al haar werken afschaffen.

"Nu zijn er geen huwelijken meer en daarom ook geen huiselijke problemen; geen hofmakerij meer en daarom geen hartzeer; geen beminnen meer en daarom geen verdriet; geen kussen en geen tranen meer.

"Wij leven allemaal samen, verlost van de verstorende vreugde en pijn."

Ik zei, "dat moet heel vredig zijn; maar vertel me eens - ik stel die vraag uitsluitend vanuit een wetenschappelijk standpunt - hoe houdt u de toevoer van mannen en vrouwen op peil?"

Hij zei, "O, dat is heel eenvoudig. Hoe hielden ze in uw tijd de toevoer van paarden en koeien op peil? In het voorjaar worden onder medisch toezicht zoveel kinderen als de Staat nodig heeft, gefokt. Na hun geboorte worden ze weggehaald bij de moeder (wie anders zou van ze gaan houden?) en opgevoed in openbare kinderbewaarplaatsen en scholen totdat ze veertien zijn. Dan worden ze onderzocht door door de Staat aangewezen inspecteurs, die beslissen voor welk beroep ze opgeleid worden en vervolgens worden ze voor dat beroep in de leer gedaan. Als ze twintig zijn krijgen ze de status van burger en mogen dan stemmen. Er wordt geen enkel onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Beide geslachten hebben dezelfde voorrechten."

Ik zei, "wat zijn die voorrechten?"

Hij zei, "nou, alles wat ik u al verteld heb."

We liepen nog een paar kilometer door, maar passeerden straat na straat alleen maar van die enorme gebouwen. Ik zei:

"Zijn er geen winkels of warenhuizen in deze stad?'

"Nee," antwoordde hij. "Waarom zouden we winkels en warenhuizen nodig hebben? De Staat voedt ons, kleedt ons, huisvest ons, wast en kleedt ons aan, knipt onze nagels en begraaft ons. Wat zouden we met winkels aan moeten?"

Ik begon door het lopen moe te worden. Ik zei:

"Kunnen we ergens naar binnen en wat drinken?"

Hij zei: "'Drinken'! Wat bedoelt u daarmee? We krijgen bij het eten een halve pint warme chocolademelk. Bedoelt u dat?"

Ik voelde me niet in staat hem dat uit te leggen en hij zou me zonder twijfel niet begrepen hebben als ik dat wel had gedaan. Dus zei ik:

"Ja, dat bedoelde ik."

Even verderop kwamen we een zeer keurig uitziende man tegen en het viel me op dat hij maar één arm had. In de loop van de morgen had ik al twee of drie nogal groot uitgevallen mannen met één arm gezien en dat vond ik merkwaardig. Ik maakte daar een opmerking over tegen mijn gids.

Hij zei, "ja, als iemand in lengte of kracht veel boven het gemiddelde uitsteekt, snijden we een van zijn benen of armen af, om de gelijkheid te bevorderen; we snoeien hem als het ware wat terug. Weet u, de Natuur loopt enigszins achter, maar we doen wat we kunnen om haar op het rechte pad te brengen."

Ik zei, "ik neem aan dat u haar niet kunt afschaffen."

"Nou, niet helemaal," antwoordde hij. "We zouden dat wel graag willen. Maar," voegde hij daar later met een vergeeflijke trots aan toe, "we hebben al heel wat gedaan."

Ik zei, "hoe zit het met iemand die uitzonderlijk intelligent is. Wat doet u met hem?"

"Nou, daar hebben we tegenwoordig niet veel problemen meer mee," antwoordde hij. "We zijn nu al een hele tijd niets gevaarlijks tegengekomen bij het aanpassen van intelligentie. Als we dat doen, verrichten we een chirurgische ingreep aan het hoofd, waardoor de hersenen teruggebracht worden tot het gemiddelde niveau.

"Ik heb wel eens bedacht," mijmerde de oude heer, "dat het jammer is dat we dat soms niet konden opvijzelen, in plaats van het altijd tot het gemiddelde niveau terug te brengen, maar dat is natuurlijk onmogelijk."

Ik zei, "vindt u het juist om deze mensen op die manier te snoeien en af te zwakken?"

Hij zei, "natuurlijk is dat juist."

"Het lijkt alsof u daar heilig van overtuigd bent," antwoordde ik. "Waarom is dat 'natuurlijk' juist?"

"Omdat dat bepaald is door DE MEERDERHEID."

"Waarom is het dan daarom juist?' vroeg ik.

"EEN MEERDERHEID kan niets verkeerds doen," antwoordde hij.

"O! denken de mensen die gesnoeid zijn daar ook zo over?"

"Zij!" antwoordde hij, duidelijk ontsteld over de vraag. "O, weet u, zij zijn in de minderheid."

"Ja, maar zelfs de minderheid heeft recht op armen, benen en hoofd, of niet soms?"

"Een minderheid heeft GEEN rechten," antwoordde hij.

Ik zei, "dan kun je dus maar beter tot de Meerderheid behoren, als je bedenkt hier te willen leven, ja toch?"

Hij zei, "ja, dat geldt voor de meeste mensen. Ze schijnen dat aangenamer te vinden."

Ik begon de stad nogal oninteressant te vinden en vroeg of we voor de afwisseling niet naar het platteland konden gaan.

Mijn gids zei, "ach, ja, natuurlijk," maar hij dacht dat ik daar niet veel aan zou vinden.

"O! maar het was altijd zo prachtig op het platteland," drong ik aan, "voordat ik in slaap viel. Er waren grote groene bomen, grazige, door de wind golvend weilanden, met rode dakpannen bedekte zomerhuisjes en -"

"Ja, maar dat hebben we allemaal veranderd," onderbrak de oude heer mij, "het is nu één enorme groentenkwekerij, doorsneden door wegen en kanalen die loodrecht op elkaar staan. Er is op het platteland nu nergens meer iets moois te vinden. Schoonheid hebben we afgeschaft, want dat verstoorde onze gelijkheid. Het was niet eerlijk dat sommige mensen in een prachtig landschap woonden en andere in onherbergzame moerasgebieden. Daarom hebben we het nu overal redelijk hetzelfde gemaakt en kan geen enkele streek meer beter zijn dan een andere."

"Maar kan iemand naar een ander land emigreren?" vroeg ik, "het maakt niet uit welk land - elk ander land bedoel ik."

"O, ja, als hij dat wil," antwoordde mijn metgezel, "maar waarom zou hij? Alle landen zijn precies hetzelfde. De hele wereld is tegenwoordig een enkel volk - één taal, één wet, een enkele manier van leven."

"Is er dan nergens afwisseling, verandering," vroeg ik. "Wat doet u voor uw plezier, als u zich wil vermaken? Zijn er theaters?"

"Nee," antwoordde mijn gids. "Die theaters moesten we wel afschaffen. De aanstellerige aard van de toneelspelers leek op geen enkele manier te kunnen rijmen met de gelijkheidsprincipes. Elke acteur dacht dat hijzelf de beste ter wereld was en dus in feite uittroonde boven de meeste andere mensen. Ik weet niet of het in uw tijd hetzelfde was?"

"Precies hetzelfde," antwoordde ik, "maar wij schonken daar geen enkele aandacht aan."

"Ah! wij wel," antwoordde hij, "en daarom hebben we alle theaters gesloten. Bovendien zei onze burgerwacht Het Witte Lint, dat alle oorden van vermaak slecht en omlaaghalend waren en omdat het een daadkrachtige en vastberaden groep was, wonnen ze voor hun standpunten al gauw DE MEERDERHEID en daarom zijn alle vormen van vermaak nu verboden."

Ik zei: "Mag u boeken lezen?"

"Ach," antwoordde hij, "zoveel zijn er niet geschreven. Weet u, dankzij het feit dat wij allemaal een zo volmaakt leven leiden en er in de wereld nergens kwaad is, geen verdriet, vreugde, hoop, liefde of leed en alles zo geordend en fatsoenlijk is, is er eigenlijk niets om over te schrijven - behalve natuurlijk de Bestemming van de Mensheid."

"Allemachtig!" zei ik, "ik begrijp het. Maar hoe zit het met de oude boeken, de klassieken? U had toch Shakespeare, Scott en Thackeray en nog een of twee werkjes van mijn eigen hand die niet eens zo slecht waren. Wat hebt u met al die dingen gedaan?"

"O, die oude boeken hebben we allemaal verbrand," zei hij. "Die stonden vol oude, verkeerde opvattingen uit oude, verdorven tijden, toen de mensen louter slaaf en lastdier waren."

Hij vertelde dat de oude schilderijen en beeldhouwwerken eveneens vernietigd waren, deels vanwege dezelfde reden en deels omdat ze door de burgerwacht van Het Witte Lint, die nu zeer machtig was, ongeschikt waren bevonden, terwijl alle hedendaagse kunst en literatuur verboden waren, omdat ze de gelijkheidsbeginsels zouden kunnen ondergraven. Ze leidden ertoe dat mensen gingen denken; mensen die denken worden slimmer dan zij die niet willen denken en de mensen die niet willen denken, maakten daar vanzelfsprekend bezwaar tegen en omdat ze in DE MEERDERHEID waren, maakten ze daar dus om een of andere reden bezwaar tegen.

Hij zei dat sporten en wedstrijden, op grond van soortgelijke overwegingen, niet toegestaan waren. Sporten en wedstrijden veroorzaakten wedijver en wedijver leidde tot ongelijkheid.

Ik zei, "hoe lang werken uw burgers dagelijks?"

"Toch nog drie uur," antwoordde hij, "en de rest van de dag is voor onszelf."

"Ah! dat is precies waar ik naartoe wilde," merkte ik op. "Wat doet u dan die andere eenentwintig uur?"

"O, dan rusten we."

"Wat! al die eenentwintig uur?"

"Nou, rusten, denken en praten."

"Waar denkt en praat u dan over?"

"O! O, over hoe ellendig het leven lang geleden moet zijn geweest en over hoe gelukkig wij nu zijn, en - en - O, en over de Bestemming van de Mensheid!"

"Komt die Bestemming van de Mensheid u nooit de keel uit?"

"Nee, niet vaak."

"En wat verstaat u daaronder? Wat denkt u dat de Bestemming van de Mensheid is?"

"O! - nou gewoon - gewoon doorgaan zoals we nu zijn, alleen nog meer - dat iedereen nog meer gelijk is en meer dingen gedaan worden door elektriciteit en iedereen twee stemmen heeft in plaats van een, en -"

"Dank u. Dat is wel genoeg. Is er nog iets anders waar u over nadenkt? Hebt u een godsdienst?"

"O, ja."

"En aanbidt u een God?'

"O, ja."

"Hoe noemt u hem?"

"DE MEERDERHEID."

"Nog één vraag - Vindt u het eigenlijk niet vervelend dat ik u al die vragen stel?"

"O, nee. Dat maakt allemaal deel uit van mijn drie uur werken voor de Staat."

"O, dat doet me genoegen. Ik zou niet het gevoel willen hebben dat ik beslag leg op uw rusttijd, maar wat ik u wilde vragen is of mensen hier wel eens zelfmoord plegen?"

"Nee, dat overkomt hen nooit."

Ik keek naar de gezichten van de mannen en vrouwen die voorbijliepen. Bij iedereen lag een lijdzame, haast deerniswekkende uitdrukking op het gezicht. Ik vroeg me af waar ik die blik eerder gezien had, want het leek alsof ik daarmee vertrouwd was.

Opeens herinnerde ik me het weer. Het was precies dezelfde kalme, verwarrende en verbaasde uitdrukking die ik altijd gezien had bij de paarden en koeien die wij in de oude wereld zelf altijd fokten en hielden.

*******

Vreemd! wat zijn al die gezichten om me heen toch vaag en onduidelijk! En waar is mijn gids? en waarom zit ik op de stenen vloer? en - luister! dat is vast de stem van Mevr. Biggles, mijn oude hospita. Heeft zij ook duizend jaar geslapen? Ze zegt dat het twaalf uur is - pas twaalf? en ik word pas om vier uur gewassen. Ik voel me zo duf en warm en mijn hoofd doet pijn. Hallo! allemachtig, ik lig in bed! Is het allemaal een droom geweest? En ben ik nu terug in de negentiende eeuw?

Door het open raam hoor ik de drukte en het kabaal van de strijd van het oude leven. Mensen vechten en spannen zich in en iedereen kerft met het zwaard van kracht en wil zijn eigen leven uit. Mensen lachen, huilen, doen goede en slechte dingen - vallen, zwoegen, helpen elkaar - ze leven!

En ik heb nog heel wat meer werk te doen vandaag dan die drie uur en het was mijn bedoeling om om zeven uur op te staan, en, lieve help! ik zou willen dat ik gisteravond niet zoveel zware sigaren had gerookt!


Naar boven

Home