Oscar Wilde

Portret Oskar Wilde

Uit: Reviews, § 97. Eerder gepubliceerd in Speaker, 8 februari 1890

Recensie van Chuang Tzu: Mystic, Moralist, and Social Reformer. Vertaald uit het Chinees door Herbert A. Giles, Hare Majesteits Consul in Tamsui. (Uitgever: Bernard Quaritch.)

Omslag boek Een Chinese Wijze

Een Chinese Wijze

Een uitmuntende theoloog uit Oxford merkte ooit op dat zijn enige bezwaar tegen de huidige vooruitgang was dat die voort- in plaats van terugschreed — een zienswijze die een zekere student zo fascinerend vond dat hij op stel en sprong een essay schreef over enige onopgemerkte analogieën tussen de ontwikkeling van ideeën en de voortbeweging van de gewone zeekrab. Ik weet zeker dat de Spreker, zelfs door zijn geestdriftigste vrienden, er niet van verdacht zal worden dat hij deze gevaarlijke ketterse gedachte over teruggang aanhangt. Maar ik moet eerlijk toegeven dat de meest bijtende kritiek op het hedendaagse leven die ik de afgelopen tijd ben tegengekomen, te vinden is in de geschriften van de erudiete Chuang Tzu, die onlangs vertaald zijn in het alledaags Engels door Mr. Herbert Giles, consul van Hare Majesteit in Tamsui.

De verbreiding van kennis heeft de naam van deze grote denker zonder twijfel bij het algemene publiek heel vertrouwd gemaakt, maar ten behoeve van die paar overbeschaafde lieden voel ik het als mijn plicht voor eens en altijd duidelijk te maken wie hij was en een korte schets te geven van de strekking van zijn filosofie.

Chuang Tzu, wiens naam zorgvuldig anders uitgesproken moet worden dan hij wordt geschreven, werd geboren in de vierde eeuw voor Christus, aan de oevers van de Gele Rivier in het Land der Bloesems en de afbeelding van deze buitengewone wijze, zittend op de vliegende draak der beschouwing, kan nog steeds aangetroffen worden op de eenvoudige theebladen en bekoorlijke kamerschermen in veel van onze meest achtenswaardige kleinburgerlijke huishoudens. De eerzame belastingbetaler en zijn geestelijk gezonde gezin hebben zich vast vrolijk gemaakt over het gewelfde voorhoofd van de filosoof en gelachen om het vreemde perspectief van het landschap dat zich onder hem uitstrekt. Als ze echt zouden weten wie hij was, zouden ze huiveren. Want Chuang Tzu bracht zijn leven door met het verkondigen van zijn grote lijfspreuk Niet-doen en het benadrukken van de zinloosheid van alle zinvolle dingen. "Doe niets en alles zal gedaan worden," was de leer die hij geërfd had van zijn grote meester Lao Tzu. Actie omzetten in denken en denken in abstractie, was zijn verdorven transcendentale opzet. Net als de duistere filosoof van oude Griekse beschouwingen, geloofde hij in het samenvallen van de tegenstellingen; net als Plato was hij een idealist en had de minachting van de idealist voor nuttigheid beogende systemen; hij was een mysticus, net als Dionysius, Scotus Erigena en Jacob Böhme en met hen en Philo was hij van mening dat het doel van het leven was je te ontdoen van het zelfbewustzijn en de onbewuste drager te worden van een hoger inzicht. Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat Chuang Tzu in zichzelf vrijwel elke tendens heeft samengevat van het Europese metafysische of mystieke denken, van Heraclitus tot Hegel. Hij had ook iets quiëtistisch en met zijn verheerlijking van het Niets kan gezegd worden dat hij in zekere zin vooruitgelopen heeft op de merkwaardige dromers uit de middeleeuwen die, zoals Tauler een Meester Eckhart, het zuivere Niets en de Afgrond aanbaden. De grote middenklasse in dit land, waaraan zoals we allemaal weten, onze voorspoed, zo niet onze beschaving geheel te danken hebben, haalt misschien haar schouders op over dit alles en zal, met enige redelijkheid, vragen wat het samenvallen van de tegenstellingen voor hen betekent en waarom zij zich zouden moeten ontdoen van hun zelfbewustzijn, dat hun belangrijkste kenmerk is. Maar Chuang Tzu was nog wat meer dan een metafysicus en verlichte geest. Hij probeerde de maatschappij, zoals wij en de middenklasse die kennen, te vernietigen en het schandalige is dat hij de hartstochtelijke welsprekendheid van iemand als Rousseau combineert met de wetenschappelijke manier van redeneren van Herbert Spencer. Hij heeft niets sentimenteels. Als hij al medelijden heeft, heeft hij dat meer met de rijken dan met de armen, en voorspoed is in zijn ogen even tragisch als lijden. Hij heeft niets van dat hedendaagse medeleven met mislukkelingen en stelt evenmin voor dat de prijs op morele gronden altijd gegeven dient te worden aan degene die als laatste in de wedren komt. Het is juist de wedren waartegen hij bezwaar maakt; en wat het feitelijke medeleven betreft, dat in onze eigen tijd voor zoveel belangrijke mensen een beroep geworden is, denkt hij dat anderen beter proberen te maken een even dwaze bezigheid is als "in een bos op een trommel slaan om een voortvluchtige te vinden." Dat is alleen maar energie verspillen. Dat is het enige. Maar een door en door medelevend mens is, in de ogen van Chuang Tzu, gewoon iemand die doorlopend probeert iemand anders te zijn en daardoor de enig mogelijke verontschuldiging voor zijn eigen bestaan misloopt.

Ja, hoe ongelofelijk het ook mag lijken, deze merkwaardige denker keek met een zucht van spijt terug naar een bepaald Gouden Tijdperk, toen er geen vergelijkende examens waren, geen vermoeiende onderwijssystemen, geen zendelingen, geen gaarkeukens voor de armen, geen gevestigde kerken, geen filantropische instellingen, geen saaie lezingen over de plicht tegenover de naaste en geen langdradige preken over wat dan ook. In die ideale tijd, vertelt hij ons, hielden de mensen van elkaar zonder zich bewust te zijn van naastenliefde of daarover iets naar de kranten te schrijven. Ze waren oprecht en publiceerden toch geen boeken over altruïsme. Omdat iedereen zijn kennis voor zichzelf hield, ontkwam de wereld aan de vloek van het scepticisme; en omdat iedereen zijn deugden voor zichzelf hield, bemoeide niemand zich met andermans zaken. Ze leidden een eenvoudig en vredig leven en waren tevreden met het voedsel en de kleren die ze konden krijgen. Naburige dorpen lagen binnen gezichtsafstand van elkaar en 'de hanen en honden van het ene waren te horen in het andere,' en toch werden de mensen oud en stierven zonder elkaar te bezoeken. Er was geen geklets over knappe koppen en goede mensen werden niet geprezen. Het onuitstaanbare plichtsgevoel was onbekend. De daden van de mensheid lieten geen sporen na en van hun handel en wandel werd door dwaze historici geen last voor het nageslacht gemaakt.

Op een kwaad moment deed de Filantroop zijn intrede en bracht het heilloze idee Regering met zich mee. "De mensheid," zegt Chuang Tzu, "met rust laten is mogelijk, maar de mensheid regeren is altijd onmogelijk geweest." Alle regeringsvormen zijn onjuist. Ze zijn onwetenschappelijk, omdat ze de natuurlijke omgeving van de mens proberen te veranderen; ze zijn immoreel omdat ze, door het individu lastig te vallen, de meest agressieve vormen van egoïsme voortbrengen; ze zijn dom omdat ze onderwijs proberen te verspreiden; ze zijn zelfvernietigend omdat ze anarchie veroorzaken. "Lang geleden," vertelt hij ons, "zorgde de Gele Keizer er eerst voor dat liefdadigheid en plichten tot de naasten in botsing kwamen met de natuurlijke goedheid van het mensenhart. Daardoor liepen Yao en Shun zich de benen uit het lijf om hun onderdanen te kunnen voeden. Ze verstoorden hun innerlijke evenwicht ten einde ruimte te maken voor kunstmatige deugden. Ze putten hun kracht uit door wetten te vervaardigen en werden mislukkelingen." Het mensenhart, gaat onze filosoof verder, kan "onderdrukt of opgehitst worden," en in beide gevallen is de uitkomst rampzalig. Yao maakte de mensen te gelukkig en dus waren ze niet tevreden. Chieh maakte ze te ongelukkig en dus werden ze ontevreden. Toen begon iedereen ruzie te maken over de beste manier om de maatschappij op orde te brengen. "Het is volstrekt duidelijk dat er iets gedaan moet worden," zeiden ze tegen elkaar en er ontstond een grote vraag naar kennis. De gevolgen waren zo vreselijk dat de toenmalige regering dwang moest toepassen en dat leidde ertoe dat deze "deugdzame mensen hun toevlucht zochten in grotten in de bergen, terwijl de gezagsdragers in hun voorouderlijke zalen zaten te beven." Toen alles in een volmaakte chaos verkeerde, bestegen de sociale hervormers het spreekgestoelte en verkondigden dat er een eind gemaakt zou worden aan de kwalen die zij en hun systeem veroorzaakt hadden. Die arme sociale hervormers! "Zij kennen geen schaamte en weten evenmin wat het is om te blozen," is het oordeel van Chuang Tzu over hen.

Ook het economische vraagstuk wordt door deze amandelogige wijze uitgebreid besproken en over de vloek van het kapitaal schrijft hij even welsprekend als Mr. Hyndman. De oorsprong van het kwaad is voor hem de opeenhoping van rijkdom. Dat maakt de sterke gewelddadig en de zwakke onoprecht. Het brengt de kruimeldief voort en stopt hem in een kooi van bamboe. Het brengt de grote dief voort en plaatst hem op een troon van witte jade. Het is de vader van wijdijver en wedijver is zowel het verspillen als vernietigen van energie. De orde van de natuur is rust, herhaling en vrede. Verveling en oorlog zijn de gevolgen van een op het kapitaal gebaseerde maatschappij en hoe rijker de maatschappij wordt, hoe door en door bankroet die eigenlijk is, want zij heeft evenmin voldoende beloningen voor de goede als voldoende straffen voor de slechte mensen. Bedenk verder dat de beloningen van de wereld iemand evenzeer omlaaghalen als haar straffen. Deze tijd is verdorven door het ophemelen van succes. En wat onderwijs betreft, ware wijsheid kan evenmin geleerd als onderricht worden. Het is een geestelijke toestand, die bereikt wordt door de mens die in harmonie met de natuur leeft. Kennis is oppervlakkig als we die vergelijken met wat we niet weten en alleen het onkenbare is van belang. De maatschappij brengt schurken voort en onderwijs maakt alleen de ene schurk slimmer dan de andere. Dat is het enige dat de onderwijsinspectie teweegbrengt. Wat kan bovendien het mogelijke filosofische belang van onderwijs zijn, als het gewoon dient om te bewerkstelligen dat iedereen van zijn buurman verschilt? Uiteindelijk bereiken we een warboel van meningen, twijfel aan alles en vervallen in de banale gewoonte van argumenteren en het is alleen de intellectueel verdwaalde mens die argumenteert. Kijk naar Hui Tzu. "Hij was iemand met veel ideeën. Zijn geschriften zouden vijf karren kunnen vullen. Maar zijn opvattingen waren paradoxaal." Hij zei dat er veren in een ei waren, omdat een kuiken veren had; dat een hond een schaap kon zijn, omdat alle namen willekeurig waren; dat er een moment was waarop een snel vliegende pijl evenmin bewoog als in rust was; dat als je een stok van een voet lang nam en die elke dag in tweeën sneed, je daar altijd mee door kon gaan; en dat het bruin van een paard en dat van een koe samen drie waren, omdat ze afzonderlijk twee waren en samen een en een plus twee is drie. "Hij was als iemand die een wedloop met zijn eigen schaduw loopt en een geluid maakt om de echo te smoren. Hij was een slimme horzel en niets anders. Wat voor nut had hij?"

Zedelijkheid is iets anders. Het raakte uit de mode, zegt Chuang Tzu, toen mensen begonnen te zedenpreken. Toen hielden ze op spontaan te zijn en intuïtief te handelen. Ze werden schoolmeesterachtig en kunstmatig en waren zo blind dat ze een vast doel in hun leven hadden. Toen kwamen de Regeringen en Mensenvrienden, die twee plagen van de tijd. De eersten probeerden mensen te dwingen goed te zijn en vernietigden zodoende de natuurlijke goedheid van de mens. De laatsten waren een stelletje agressieve bemoeials die overal waar ze kwamen verwarring stichtten. Ze waren zo dom dat ze principes hadden en handelden daar helaas naar. Ze kwamen allemaal naar aan hun eind, waaruit blijkt dat de gevolgen van alomtegenwoordig altruïsme even rampzalig zijn als van alomtegenwoordig egoïsme. Ze "lieten mensen struikelen over naastenliefde en ketenden hen aan plichten ten opzichte van hun naasten." Ze dweepten met muziek en maakten zich druk over ceremonieën. Het gevolg van dat alles was dat de wereld haar evenwicht verloor en sindsdien doorlopend wankelt.

Wie is dan, volgens Chuang Tzu, de volmaakte mens? En wat is zijn manier van leven? De volmaakte mens doet niets anders dan naar het universum staren. Hij neemt geen vaste positie in. "In beweging, is hij als water. In rust, is hij als een spiegel. En zoals Echo antwoordt hij alleen hij aangesproken wordt." Uiterlijke dingen laat hij aan hun lot over. Niets stoffelijks kwetst hem; niets geestelijks straft hem. Zijn geestelijke evenwicht schenkt hem de heerschappij over de wereld. Nooit is hij de slaaf van bestaande dingen. Hij beseft dat "net zoals de beste woorden de woorden zijn die nooit uitgesproken worden, de beste daad de daad is die nooit verricht wordt." Hij is lijdzaam en aanvaard de wetten van het leven. Hij rust in niet-doen en ziet de wereld vanzelf deugdzaam worden. Hij probeert niet "zijn eigen goede daden te doen." Hij verdoet zijn tijd nooit met inspanningen. Hij maakt zich geen zorgen over morele uitnemendheden. Hij weet dat de dingen zijn zoals ze zijn en dat hun gevolgen zullen zijn wat ze zullen zijn. Zijn geest is de "spiegel van de schepping," en hij is altijd tevreden.

Dat is natuurlijk allemaal buitengewoon gevaarlijk, maar we moeten bedenken dat Chuang Tzu meer dan tweeduizend jaar geleden leefde en nooit de gelegenheid heeft gehad om onze ongeëvenaarde beschaving te aanschouwen. En toch is het mogelijk dat hij, als hij op aarde terug zou keren en ons zou bezoeken, misschien iets zou willen zeggen tegen Mr. Balfour over zijn onderdrukkingsregime en daadwerkelijk slechte bestuur in Ierland; misschien zou hij glimlachen om onze geestdriftige naastenliefde en zijn hoofd schudden over veel van onze georganiseerde liefdadigheidsinstellingen; de onderwijsinspectie zal vast geen indruk op hem maken en onze wedloop op rijkdom evenmin zijn bewondering wekken; misschien zal hij zich verbazen over onze idealen en verdrietig worden over wat wij bereikt hebben. Misschien is het maar goed dat Chuang Tzu niet terug kan keren.

Intussen hebben we, dankzij Mr. Giles en Mr. Quaritch, dit boek om ons te troosten en het is zonder twijfel een buitengewoon fascinerend en kostelijk boek. Chuang Tzu is een van de Darwinianen van vóór Darwin. Hij volgt het spoor van de mens vanaf de kiem en ziet zijn eenheid met de natuur. Als antropoloog is hij ongemeen boeiend en hij beschrijft, met alle stiptheid van een spreker in de Academie voor Wetenschappen, onze primitieve voorouder die in bomen leefde vanwege zijn angst voor dieren die sterker waren dan hijzelf en maar één ouder kende, de moeder. Net als Plato maakt hij gebruik van de dialoog als zijn manier van uitdrukken, "waarbij hij woorden in de mond van andere mensen legt," vertelt hij ons, "om een groot blikveld te krijgen." Als verhalenverteller is hij innemend. Het relaas van het bezoek van de achtenswaardige Confucius aan de grote rover Che is buitengewoon levendig en sprankelend en het is onmogelijk niet te lachen om de volslagen nederlaag van de wijze, van wie de nutteloosheid van zijn morele banaliteiten door de geslaagde struikrover genadeloos aan het licht gebracht wordt. Zelfs in zijn metafysica is Chuang Tzu vreselijk geestig. Hij personifieert zijn abstracte begrippen en laat ze voor ons een toneelspel opvoeren. Wanneer de Wolkengeest oostwaarts door het luchtruim reist, komt hij toevallig het Levensbeginsel tegen. De laatste sloeg zich tegen zijn ribbenkast en hupte in het rond, waarop de Wolkengeest zei, "Wie bent u, oude man, en wat bent u aan het doen?" "Wandelen!" antwoordde het Levensbeginsel, zonder op te houden, want alle activiteiten zijn eindeloos. "Ik wil iets weten," ging de Wolkengeest verder. "Ah!" riep het Levensbeginsel, op een afkeurende toon en dan volgt er een wonderlijk gesprek, dat lijkt op de dialoog tussen de Sfinx en de Chimaera in het merkwaardige prozagedicht van Flaubert. Sprekende dieren komen ook voor in de parabels en verhalen van Chuang Tzu en door middel van mythe, gedicht en fantasie geeft hij op een muzikale manier uiting aan zijn filosofie.

Natuurlijk is het betreurenswaardig als je verteld wordt dat bewust goed zijn immoreel is en iets doen de ergste vorm van ijdelheid. Duizenden voortreffelijke en echt oprechte filantropen zouden geheel op zichzelf teruggeworpen worden als we de opvatting zouden aanvaarden dat niemand zich zou mogen bemoeien met wat hem niet aangaat. De leer van de nutteloosheid van nuttige zaken zou niet alleen onze hegemonie als handelsnatie in gevaar brengen, maar ook veel welvarende en toegewijde leden van de neringdoende klasse in diskrediet kunnen brengen. Wat zou er terechtkomen van onze graag geziene predikanten, onze sprekers van Exeter Hall en onze salonevangelisten, als we met de woorden van Chuang Tzu tegen hen zouden zeggen, "Muggen kunnen met hun gesteek iemand de hele nacht wakker houden en op precies dezelfde manier worden we haast gek door dat geklets over liefdadigheid en plichten jegens onze naasten. Heren, doe uw best om de wereld in haar oorspronkelijke eenvoud te behouden en zoals de wind waait waarheen hij wil, laat zo ook de deugd zichzelf grondvesten. Waarom al die overdreven moeite?" En wat zou het lot zijn van regeringen en beroepspolitici als we tot de conclusie zouden komen dat de mensheid regeren helemaal niet kan? Het is duidelijk dat Chuang Tzu een heel gevaarlijke schrijver is, en de publicatie van zijn boek in het Engels, tweeduizend jaar na zijn dood, is onmiskenbaar voortijdig en zou heel wat ergernis kunnen veroorzaken bij veel volslagen achtenswaardige en arbeidzame mensen. Misschien is het waar dat het ideaal van zelfontwikkeling en zelfontplooiing, dat het doel is van zijn levensprogramma, een ideaal is waar een tijd zoals de onze enigszins behoefte aan heeft, een tijd waarin de meeste mensen zo druk bezig zijn met het opvoeden van hun medemensen dat ze in feite geen tijd over hebben om zichzelf op te voeden. Maar zou het wel verstandig zijn zoiets te zeggen? Mij lijkt dat als we eenmaal de kracht van ook maar één van de vernietigende kritieken van Chuang Tzu erkend hebben, we onze nationale gewoonte om onszelf te verheerlijken ook enigszins in zouden moeten tomen; en het enige waar de mens troost in vindt voor de domme dingen die hij doet is de lof die hij zich daarvoor altijd toezwaait. Maar misschien zijn er een paar mensen die de vreemde hedendaagse neiging om enthousiasme het werk van het verstand te laten doen beu geworden zijn. Voor deze en soortgelijke mensen zal Chuang Tzu welkom zijn. Maar ze moeten hem alleen maar lezen en niet over hem praten. Hij zou ontregelend zijn bij etentjes en onmogelijk bij het avondmaal, want zijn hele leven was één grote aanklacht tegen spreken in het openbaar. "De volmaakte mens veronachtzaamt zichzelf; de goddelijke mens veronachtzaamt het doen; de ware wijze veronachtzaamt faam." Dat zijn de lijfspreuken van Chuang Tzu.

Naar boven

Home