Inleiding bij deze vertaling:
In hetzelfde jaar dat Mark Twain zijn vernietigende satire King
Leopold's Soliloquy (Koning Leopold in gesprek met zichzelf)
schreef over diens schrikbewind in zijn privé-kolonie
Kongo-Vrijstaat, die drie jaar na het verschijnen van verhaal
geannexeerd werd door de Belgische staat, publiceerde hij een even
vernietigend stuk over de Russische Tsaar, bijgenaamd Bloedige
Nikolaas, The Czar's Soliloquy, waar het volgende een vertaling
van is. In 1918 werd de Tsaar, samen met zijn gezin geëxecuteerd.
Maar het gaat niet alleen over de Tsaar, want Twain zegt ook zeer
gedenkwaardige dingen over de functie van kleren in het algemeen, die
iedereen die in deze wereld gekleed gaat zich zou kunnen of moeten aantrekken.
Wat zou een man zijn — wat zou iedereen zijn — zonder kleren? Zodra iemand daarbij blijft stilstaan en nadenkt over die vraag, realiseert hij zich dat een man zonder zijn kleren helemaal niets zou zijn; dat kleren niet gewoon de man maken, ze zijn de man; dat hij zonder ze een nummer is, een leegte, een niemand, niets
Maar dat geldt niet alleen voor de man, maar evenzeer voor de
vrouw. Niet alleen dat mensen een deel van hun identiteit, de rol die
ze noodgedwongen spelen in deze wereld, dus wat ze niet zijn,
ontlenen aan hun kleren, maar daarnaast dienen ze om alle afwijkingen
te camoufleren die het gevolg zijn van het onnatuurlijke leven dat ze
leiden. Ooit werden ze geboren als prachtige, gave kindertjes, volmaakt
van lijf en leden, maar in het keurslijf van de
"beschaving" zijn ze langzaam maar zeker verkreukeld,
verlittekend en beschadigd. Pluk honderd mensen van de straat, ontdoe
ze van hun kleren, make-up en alle hulpmiddelen, brillen, lenzen,
prothesen, om nog maar niet te spreken van hun geverfde haren, alles
wat ze onthaard hebben, al het kapperswerk, heup- knie- en
borstprothesen, botox en andere plastische correcties, dan ontvouwt
zich voor onze ogen een deerniswekkend en wanstaltig tafereel, en is
het duidelijk waartoe de hele kledingindustrie in het leven is
geroepen. "Een ruime meerderheid van de bevolking, 61%, draagt
een bril of contactlenzen. Op oudere leeftijd ontkomt bijna niemand
hieraan. Daarnaast heeft bijna een derde van de 75-plus mannen een
hoorapparaat en ruim een derde van de 75-plus vrouwen een looprek,
rollator of scootmobiel." (Bron CBS)
Dat is de wereld van de grote mensen, met hun schaamtegevoel,
waarin schaamteloze kindertjes geboren worden en waaraan ze zich aan
moeten passen omdat zij moeten worden zoals zij.
Weemoedig dichtte Annie M.G. Schmidt:
Dit is het land, waar grote mensen wonen.
Je hoeft er nog niet in: het is er boos.
Er zijn geen feeën meer, er zijn hormonen,
en altijd is er weer wat anders loos.
En in dit land zijn alle avonturen
hetzelfde, van een man en van een vrouw.
En achter elke muur zijn and're muren
en nooit een eenhoorn of een bietebauw.
En alle dingen hebben hier twee kanten
en alle teddyberen zijn hier dood.
En boze stukken staan in boze kranten
en dat doen boze mannen voor hun brood.
Een bos is hier alleen maar een boel bomen
en de soldaten zijn niet meer van tin.
Dit is het land waar grote mensen wonen...
Wees maar niet bang. Je hoeft er nog niet in.
Maar ze moeten er vroeg of laat toch in, met alle consequenties van dien,
De vertaler
Nadat hij 's ochtends een bad genomen heeft de Tsaar heeft de gewoonte om een uur lang na te denken, voordat hij zich aankleedt. — London Times, Lezersrubriek.
(Kijkt naar zichzelf in de spiegel) Naakt, wat ben
ik dan eigenlijk? Een spichtige, broodmagere karikatuur van het beeld
Gods! Kijk, lijkt wel een wassen beeld die kop — en dat smoel met de
uitdrukking van een meloen — flaporen — knokige ellebogen
— platte borstkas — messcherpe scheenbenen — en dan
die voeten, kralen, gewrichten en botjes als takjes, een
nep-röntgenfoto! Er zit niets keizerlijks aan, niets imponerends,
indrukwekkends, niets dat ontzag en eerbied oproept. Is dit het
waarvoor honderdveertig miljoen Russen in het stof bijten en dat ze
vereren? Duidelijk niet! Niemand kan toch dit schouwspel bewonderen, en
dat ben Ik dus. Maar wie is het, wat is het dat ze vereren? Eerlijk
gezegd weet niemand dat beter dan ik: het zijn mijn kleren. Zonder mijn
kleren zou ik evenmin gezag hebben als ieder ander in zijn blootje.
Niemand zou me dan kunnen onderscheiden van een predikant, kapper of
saletjonker. Wie dus de echte Keizer van Rusland is? Mijn kleren. Een andere is er niet.
Zoals Teufelsdröckh opperde, wat zou een man zijn — wat
zou iedereen zijn — zonder kleren? Zodra iemand daarbij blijft
stilstaan en nadenkt over die vraag, realiseert hij zich dat een man
zonder zijn kleren helemaal niets zou zijn; dat kleren niet gewoon de
man maken, ze zijn de man; dat hij zonder ze een nummer is,
een leegte, een niemand, niets.
Titels — nog zoiets kunstmatigs — zijn een deel van zijn kledij. Zij en kleren en andere textielwaren, verbergen de onbenulligheid van de drager en daardoor lijkt hij, als er eigenlijk niets opmerkelijks aan hem is, toch geweldig en een wonder. Ze kunnen een natie ertoe brengen om op de knieën te vallen en oprecht een Keizer aanbidden die, zonder kleren en titel, zou zakken tot het niveau van de schoenmaker en in de massa van onbeduidende lieden opgeslokt en uit het oog verloren wordt; een Keizer die, naakt in een naakte wereld, geen aandacht zou krijgen, geen opmerking zou uitlokken en zoals iedere onbevoegde vreemdeling achteloos opzij geduwd en gepord en misschien een kopeke aangeboden zou worden om iemands koffer te dragen; maar diezelfde Keizer lukt het, louter dankzij die kunstmatigheden, zich door zijn onderdanen te laten aanbidden en ze voor zijn plezier en ongehinderd te verbannen, jacht op hen te maken, ze te vernietigen, precies zoals hij dat met al die ratten zou doen, als zijn geboorte hem een beroep had toebedeeld dat meer in overeenstemming met zijn vermogens was geweest dan keizer spelen. Het is een ontzagwekkende macht — macht die verborgen gaat onder het omhulsel van kleren en titel; ze vervullen de toeschouwer met ontzag; laten hem huiveren, ondanks dat hij weet dat elke erfelijke vorstelijke waardigheid herinnert aan overweldiging, aan onwettig verworven macht, aan gezag dat overgedragen en verleend is door mensen die dat zelf niet bezaten. Want monarchen zijn uitsluitend gekozen en uitverkoren door aristocratieën: nooit heeft een natie er zelf een gekozen.
Geen macht zonder kleren. Dat is de macht die de mensheid regeert.
Ontbloot ze tot op hun vel en geen enkele staat zou nog geregeerd
kunnen worden; ze zouden eruitzien (en zijn) als ieder ander —
alledaags, onbeduidend. Een politieagent in burger is één
man, in zijn uniform is hij er tien. Kleren en titel geven toegang tot
het allermachtigste, tot de geweldigste invloed ter wereld. Ze brengen
de mensheid tot bereidwillig en ongevraagd respect voor de rechter,
generaal, admiraal, bisschop, ambassadeur, onnozele graaf, idiote
hertog, sultan, koning en keizer. Geen enkele voorname titel is
doeltreffend als die niet gesteund wordt door kleren. Bij naaktlopende
wilde stammen dragen de koningen een of ander lapje of een versiering,
die ze voor zichzelf heilig verklaren en niemand anders toestaan ook
zoiets te dragen. De koning van de grote stam van de Fang draagt een
stukje luipaardvel op zijn schouder — voor het koningschap is dat
heilig; verder is hij poedelnaakt. Zonder dit stukje luipaard om ontzag
in te boezemen en indruk te maken op het volk, zou hij zijn baantje verliezen.
(Na even zwijgen) De mensheid — een merkwaardige
uitvinding, een onverklaarbare uitvinding! Eeuwenlang hebben die
krioelende Russische miljoenen onze Familie gedwee toegestaan hen te
beroven, te beledigen, onder de voet te lopen, terwijl zij leefden en
leden met als enige doel en functie het die Familie naar de zin te
maken! Deze mensen zijn paarden — meer niet — paarden met
kleren aan en een godsdienst. Een paard met de kracht van honderd man
staat een enkele man toe hem te slaan, uit te hongeren en op te jagen;
de Russische miljoenen staan slechts een handvol soldaten toe hen in
slavernij te houden — en die soldaten zijn ook nog eens hun eigen zoons en broeders!
Vreemd als je erover nadenkt: dat wil namelijk zeggen dat de wereld op de Tsaar en het Systeem dezelfde morele maatstaven toepast die in zwang en aanvaard zijn in beschaafde landen! En omdat het in beschaafde landen verkeerd is om onderdrukkers op een andere manier te verwijderen dan via het gerecht, wordt beweerd dat dezelfde regel ook geldt voor Rusland, waar zoiets als recht niet eens bestaat — behalve voor onze Familie. Wetten zijn alleen maar beperkingen — een andere functie hebben ze niet. In beschaafde landen leggen ze alle mensen aan banden en allemaal evenzeer en dat is eerlijk en rechtvaardig; maar in Rusland maken die bestaande wetten een uitzondering — onze Familie. We doen waar we zin in hebben; eeuwenlang hebben gedaan waar we zin in hadden. Misdaad is ons gebruikelijk optreden geweest, moord ons gebruikelijk tijdverdrijf, bloed onze gebruikelijke drank — het bloed van de natie. Miljoenen moorden staan op ons conto. Toch zegt de vrome moralist dat ons vermoorden een misdaad is. Wij en onze ooms zijn een familie van cobra's die aan het hoofd gesteld is van honderdveertig miljoen konijnen, die wij dag in dag uit kwellen, vermoorden en waarmee we ons voeden; toch benadrukt de moralist dat ons vermoorden een misdaad is en geen plicht.
Het is niet aan mij dit hardop te zeggen, maar voor een ingewijde — zoals ik — is dat gewoonweg grappig, op het eerste gezicht onlogisch. Onze Familie staat boven de wet; er is geen wet die vat op ons heeft, ons beperkt, mensen tegen ons beschermt. Wij zijn dus buiten de wet gestelden. Wij zijn een geschikt doelwit voor ieders kogel. Ach, wat zou onze Familie kunnen doen zonder de moralist? Altijd is hij onze toeverlaat geweest, onze steun en vriend; tegenwoordig is hij onze enige vriend. Telkens als er dreigende geruchten waren over sluipmoord, heeft hij zich aangeboden en ons gered met zijn indrukwekkende stelregel, "Heb geduld, met geweld is er nog nooit iets politiek belangrijks bereikt." Waarschijnlijk gelooft hij dat. Dat komt omdat hij geen kinderboek over de wereldgeschiedenis heeft waaruit hij kan leren dat die stelregel niet door statistieken geschraagd wordt. Elke troon is gevestigd door geweld; geen enkele koninklijke tirannie is ooit omvergeworpen behalve door geweld; met geweld hebben mijn voorvaderen onze troon gevestigd; door middel van moord, verraad, meineed, marteling, verbanning en het gevang hebben zij die vier eeuwen lang behouden en door middel van diezelfde kunstgrepen behoud ik die nu. Er is geen enkele ontwikkelde en ervaren Romanoff die die stelregel niet om zou draaien en zegt: "Nooit is er iets politiek belangrijks bereikt, anders dan door geweld." De moralist beseft dat mijn troon, voor het eerst in onze geschiedenis, echt in gevaar is en dat de natie ontwaakt uit haar, sinds onheuglijke tijden bestaande, slavenapathie, maar hij heeft geen oog voor de vier gewelddadigheden die daar de reden van zijn: het om zeep helpen van de Finse Grondwet door mijn hand; het afslachten van zowel Bobrikov als von Plehve door revolutionaire moordenaars en onlangs mijn bloedbad onder onschuldige mensen. Maar het bloed dat in mijn aderen stroomt — bloed dat ingelicht, geoefend en opgevoed is door zijn meedogenloze overgeërfde eigenschappen, bloed dat op zijn hoede is door zijn tradities, bloed dat vierhonderd jaar geschoold is in de aderen van beroepsmoordenaars, mijn voorgangers —ziet dat, begrijpt dat!
Die vier daden hebben beroering gebracht in de trage en troebele diepten van het nationale hart, die door geen enkele morele overtuiging bereikt had kunnen worden; ze hebben haat en hoop gezaaid in dat al zolang wegkwijnende hart en dat gevoel zal stapje voor stapje, langzaam maar zeker, elke borst binnensluipen en daar bezit van nemen. Te zijner tijd zelfs in de borst van de soldaat — een rampzalige dag, de dag des onheils! .... Gaandeweg zal dat gevolgen hebben! Wat weet de academische moralist toch weinig van de vreselijke morele kracht van bloedbad en moord!....Het gaat dus gevolgen hebben! De natie verkeert in barensnood en geleidelijk zal er sprake zijn van een geweldige geboorte — Vaderlandsliefde! Om het in onverbloemde, duidelijke en onaangename woorden te zeggen — ware vaderlandsliefde, echte vaderlandsliefde: trouw, niet aan een Familie en een Verzinsel, maar trouw aan de Natie zelf!
.... Er zijn vijfentwintig miljoen gezinnen in Rusland. Op de knie van iedere moeder zit een kind van het mannelijk geslacht. Als dat vijfentwintig miljoen vaderlandslievende moeders zouden zijn, onderrichten ze die jongetjes elke dag door ze te vertellen: "Onze vaderlandsliefde is middeleeuws, achterhaald, verouderd, vergeet dat niet, neem het ter harte, leef ernaar, sterf er zo nodig voor. De tegenwoordige vaderlandsliefde, de ware vaderlandsliefde, de enige verstandige vaderlandsliefde is ALTIJD trouw zijn aan de Natie, trouw aan de regering als zij dat verdient." Met over een generatie vijfentwintig miljoen geïnformeerde en geoefende goede vaderlanders in het land, zou mijn opvolger zicht wel twee keer bedenken voordat hij een slachting zou aanrichten onder een duizendtal weerloze arme smekelingen die nederig bedelen om zijn mededogen en gerechtigheid, zoals ik een paar dagen geleden nog heb gedaan.
(Zwijgt en denkt na) Ach, misschien ben ik beïnvloed door de deprimerende krantenknipsels die ik onder mijn kussen heb gevonden. Ik zal ze nog een keer lezen en erover nadenken. (Leest
POOLSE VROUWEN AFGERANSELDVrouwen van reservisten afschuwelijk wreed
behandeld — Ten minste één gedood. |
DE TSAAR ALS GEZALFDE DES HERENVoorafgaand aan zijn bezoek aan Novgorod
hebben mensen biddend en vastend de nacht doorgebracht. |
(Ontroerd) Wat beschamend!....wat deerniswekkend!..... En wat bespottelijk!..... Denken — dat ik — dat ding in de spiegel — die bonenstaak! het was die die wreedheden begaan heb.... Eigen verantwoordelijkheid is onontkoombaar — ik heb ze begaan. En ik nam die kruiperige en slaafse aanbidding in ontvangst! Met de ene hand heb ik onschuldige vrouwen doodgeslagen en gevangenen bewusteloos gemarteld en met de andere het afgodsbeeld omhooggeheven naar mijn medegodheid in de hemel en Zijn zegen afgeroepen over mijn mij aanbiddende dieren, terwijl ik en de mijnen hen en hun voorvaderen, met Zijn heilige instemming, vier traag voortkruipende eeuwen lang kennis hebben laten maken met de kwellingen van de hel. Het is een plaatje! En dan te bedenken dat dit ding in de spiegel — dit stuk groente — voor een machtige natie een aanvaarde god is, een onschatbare gastheer, en niemand lacht; en tegelijkertijd is hij een ijverige en praktische beroepsduivel en niemand verbaast zich, niemand moppert over ongerijmdheden en strijdigheden! Is de mensheid dan een grap? Is zij bedacht en samengeflanst op een saai moment toen er niets belangrijks te doen was? Heeft zij dan geen zelfrespect?....
Ik denk dat mijn respect ervoor aan het verflauwen en afnemen is — en mijn zelfrespect navenant.....Er is maar één ding dat het goed kan maken — Kleren! kleren die het respect doen herleven, die de geest verheffen! des hemels mildste gave aan de mens, zijn enige bescherming tegen zichzelf ontdekken: ze bedriegen hem, ze verlenen hem waardigheid; zonder ze heeft hij niets daarvan. Wat zijn kleren toch barmhartig, wat welwillend, wat machtig en wat onschatbaar waardevol! Die van mij kunnen een menselijk nummer doen opzwellen tot een de aarde overschaduwend wonder; ze kunnen het respect van de hele wereld afdwingen — dat voor mij, dat aan het verflauwen is, incluis. Ik ga ze aantrekken.
Mark Twain.