Baron d'Holbach

uit "Le Bon Sens",

Paragraaf 80:

"Wat de vrije wil genoemd wordt is een dwaasheid"

De theologen vertellen ons elke keer weer dat de mens vrij is, terwijl al hun grondbeginselen samenspannen om zijn vrijheid te vernietigen. In hun pogen de Godheid te rechtvaardigen, beschuldigen ze hem van de meest grimmige onrechtvaardigheid. Zij veronderstellen dat de mens zonder genade, gedwongen wordt het kwade te doen. Zij bevestigen dat God hem zal straffen omdat God hem niet de genade geschonken heeft om het goede te doen.

Slechts een kleine overweging zal volstaan ons ervan te overtuigen, dat de mens gedwongen wordt in al zijn handelen en dat de vrije wil, zelfs in het systeem van de theologen, een hersenspinsel is. Hangt het van de mens af, dat hij bij deze of gene ouders geboren wordt? Hangt het van de mens af om de meningen van zijn ouders of leraren wel of niet in zich op te nemen? Als ik uit afgoden dienende of Mohammedaanse ouders geboren zou zijn, zou het dan van mij hebben afgehangen een Christen te worden? Toch verzekeren de godgeleerden ons ernstig dat een rechtvaardige God zonder medelijden al diegenen die hij niet de genade geschonken heeft de Christelijke godsdienst te kennen, zal verdoemen.

De geboorte van de mens is volstrekt onafhankelijk van zijn keuze. Hem is niet gevraagd of hij nou wel of niet in deze wereld wilde komen. De Natuur heeft hem niet geraadpleegd over het land en de ouders die zij hem heeft toebedeeld. Zijn verworven denkbeelden, zijn overtuigingen, zijn ware of onware ideeën, zijn onvermijdelijk de vruchten van de opvoeding die hij heeft genoten en waarvan hij niet de bestuurder is geweest. Zijn hartstochten en begeerten zijn onvermijdelijke gevolgen van het hem door de natuur geschonken temperament (d'Holbach maakt een merkwaardig en onjuist onderscheid tussen gedachten en hartstochten en begeerten, terwijl de ene het gevolg zijn van de andere). Gedurende zijn hele leven worden zijn wil en daden bepaald door zijn relaties, gewoonten, beroepen, genietingen en conversaties. Door de gedachten, die onvrijwillig zijn geest aangeboden worden. In één woord: door een veelheid aan toevalligheden en gebeurtenissen, waarvan hij niet in staat is deze te voorzien of te voorkomen. Niet in staat in de toekomst te kijken, weet hij niet wat hij wil. Van het tijdstip van zijn geboorte tot dat van zijn dood is hij geen moment vrij. U zult zeggen dat hij wil, overweegt, kiest en beslist en u zult daaruit opmaken dat zijn handelen vrij is. Het is waar dat de mens wil, maar hij is niet de meester van zijn wil of begeerten. Hij kan slechts begeren en willen wat hij als voordelig voor zichzelf beschouwt. Hij kan noch pijn liefhebben, noch genot verafschuwen. Men zegt dan dat hij soms pijn verkiest boven genot, maar dan verkiest hij een kortstondige pijn met het oog op het verkrijgen van een groter en duurzaam genot. In dit geval laat hem noodzakelijkerwijs het vooruitzicht op een groter goed, een minder aanzienlijk goed daaraan voorafgaan.

De minnaar geeft zijn geliefde niet de gelaatstrekken die hem bekoren. Hij is dus geen meester over het al dan niet liefhebben van het voorwerp van zijn tederheid. Hij is geen meester over zijn verbeelding of temperament, waaruit duidelijk volgt dat de mens geen meester over zijn wil en begeerten is. "Maar de mens," zult u zeggen, "kan zijn begeerten weerstaan, daarin is hij vrij." De mens weerstaat zijn begeerten wanneer die drijfveren die hem van een doel afhouden, sterker zijn dan diegene die hem er naartoe drijven, maar dan is zijn verzet nodig. Een mens, wiens angst voor schande en straf groter is dan zijn liefde voor geld, moet onvermijdelijk de begeerte naar stelen weerstaan. "Zijn wij niet vrij als wij ons beraden?" Maar zijn wij meester over het weten of niet weten, over twijfel en zekerheid? Zich beraden is een noodzakelijk gevolg van onze onzekerheid met betrekking tot de gevolgen van ons handelen. Als we zeker zijn of denken zeker te zijn over de gevolgen, moeten we wel een beslissing nemen en dan handelen we noodzakelijkerwijs naar ons juiste of onjuiste oordeel. Onze oordelen, juist of onjuist, zijn niet vrij. Zij zijn noodzakelijkerwijs bepaald door de gedachten die wij gekregen hebben of die onze geesten hebben gevormd.

De mens is niet vrij in zijn keuze. Hij wordt duidelijk genoodzaakt te kiezen wat hij het meest bruikbaar en aangenaam vindt. Noch is hij vrij wanneer hij zijn keuze uitstelt. Hij wordt gedwongen het uit te stellen tot hij de hoedanigheden van de doelen, die zich aan hem voordoen, kent of denkt te kennen. "De mens," zult u zeggen, "beslist vaak ten gunste van daden, waarvan hij weet dat ze nadelig voor hemzelf zijn. De mens doodt zichzelf soms. Daartoe is hij vrij." Ik ontken dat. Is de mens meester over zijn goed of slecht beredeneren? Hangen zijn verstand en wijsheid niet af van de meningen die hij gevormd heeft of van de aard van zijn apparaat? Als noch het een, noch het ander van zijn wil afhangt, zijn zij geen bewijs voor zijn vrijheid. "Ben ik dan niet vrij als ik een weddenschap afsluit, dat ik iets al dan niet zal doen? Hangt het dan niet van mij af of ik het al dan niet doe?" Nee, antwoord ik. Het verlangen om de weddenschap te winnen zal onvermijdelijk bepalen of je de zaak in kwestie al dan niet doet. "Maar stel je voor dat toesta de weddenschap te weddenschap te verliezen?" Dan zal het verlangen mij te bewijzen dat je vrij bent een sterkere drijfveer geworden zijn dan het verlangen de weddenschap te winnen en die drijfveer zal noodzakelijkerwijs bepaald hebben jou de zaak in kwestie al dan niet te doen.

"Maar", zult u zeggen, "ik voel me vrij." Dat is een illusie, die je kunt vergelijken met die van de vlieg in de fabel, die, neergestreken op de disselboom van een zwaarbeladen rijtuig, zichzelf op de borst klopt voor het feit dat hij de koers bepaalt. De mens die denkt dat hijzelf vrij is, is een vlieg, die zich inbeeldt dat hij in staat is het universum te bewegen, terwijl hij niet beseft dat hij daar door meegedragen wordt.

De innerlijke overtuiging dat wij vrij zijn iets al dan niet te doen, is slechts een illusie. Als wij de ware bron van ons handelen nagaan, zullen wij merken, dat het altijd het noodzakelijke gevolg van ons willen en onze begeerten is. Je denkt zelf dat je vrij bent, omdat je doet wat je wil, maar ben je vrij te willen of niet te willen? Te begeren of niet te begeren? Worden je wilsuitingenen begeerten niet onontkoombaar opgewekt door bedoelingen of eigenschappen die volstrekt onafhankelijk van jou zijn?

Naar boven

Home